C. J. Zwijsen ~ Het Bijzonder Onderwijs op Bonaire (Neerlandia, Jaargang 11 ~ 1907)

november 15, 2017

BonaireLandschap

De geschiedenis van het Bijzonder Onderwijs dagteekent van het jaar 1844. In dat jaar wendde zich de toenmalige gezaghebber van Bonaire tot Mgr. M. Nieuwindt, apostolisch vicaris van Curaçao, met het verzoek eenige zusters van het Pensionaat te Curaçao te mogen ontvangen, ten einde zich te belasten met het onderwijs der arme kinderen, die toen op Bonaire van alle onderwijs verstoken waren. Uit gebrek aan de noodige fondsen, kon toen dat plan niet uitgevoerd worden.

In 1848 werd op de koloniale begrooting f 800 uitgetrokken voor het oprichten eener school op Bonaire. Dit gaf aan Mgr. Nieuwindt aanleiding, zich tot den toenmaligen Gouverneur van Curaçao te wenden met het verzoek,… ‘dat het mij vergund worde op het onderhoorige eiland Bonaire eene school voor kinderen van beide geslachten, zonder onderscheid van godsdienstige belijdenis, onder het bestuur der bovengenoemde zusters op te rigten, waar behalve het onderwijs in de Nederl. taal, schrijven en rekenen, ook aan de meisjes onderrigt in de vrouwelijke handwerken zal gegeven worden, terwijl aan gezegde zusters voor haar onderhoud eene jaarlijksche toelage van f 800 gegeven worde… Het zal, mijns erachtens, niet noodig zijn te betoogen, dat een school door zusters gedirigeerd te Bonaire, niet alleen met de wenschen der bewoners waarschijnlijk het meest overeenkomt, maar ook boven eene andere door een particulier gehouden te prefereeren is, daar zij stabiliteit bezit, op welke die van eenen particulier, het zij door overlijden of verandering van meer lucratieve betrekkingen der onderwijzers minder rekenen kan… Ook zullen de zusters bovendien eene bewaarschool oprigten gelijk aan die welke in het Moederland met zooveel vrucht bestaan, en althans op Bonaire zoo hoogst nuttig zoude wezen voor die kleine kinderen, wier moeders zich den geheelen dag op het land aan den arbeid bevinden en alzoo hare kleinen zonder opzigt te huis moeten laten’. * [*noot: Kopieboek, 1848. Archief van het vicariaat van Curaçao. Dl. IV].

Op dit verzoek werd door den toenmaligen Gouverneur afwijzend beschikt. De belangen van het onderwijs op het bijna geheel Katholieke Bonaire schenen hem beter toevertrouwd aan een protestantsch onderwijzer.
In 1851 den 18den Nov. herhaalde Mgr. Nieuwindt zijn verzoek, doch bood nu aan, de bovengemelde school op te richten zonder bezwaar der koloniale kas, ‘dewijl op de landsschool te Bonaire slechts zeer weinige arme kinderen worden toegelaten en alzoo vele R.-C. kinderen aldaar van alle onderwijs verstoken blijven en zonder eenig onderrigt rondzwerven’.
Bij Gouvernements-beschikking van 19 Dec. 1851, No. 439/13 werd dit belangeloos verzoek toegestaan.
Voorloopig echter werden er nog geene zusters toegelaten en werd in Augustus 1852 een contract aangegaan met een verdienstelijk onderwijzer op Curaçao, den heer Marcellus Joannes van Gijzelen, die behoorlijk gediplomeerd was en reeds op Santa Rosa zijne sporen verdiend had.
Tot 1 Jan. zou hij bij den Z.Eerw. Pastoor inwonen, doch na 1 Jan. vrije woning genieten, plus f 400 (zegge vierhonderd) tractement, eene onbeduidende som voorzeker en verre van geëvenredigd aan de verdiensten van den heer Van Gijzelen, doch de middelen der Missie lieten niet toe aan ruimer bezoldiging te denken. Hij zou zich daarvoor belasten, behalve met het gewone schoolonderwijs, ook naar zijn vermogen met het houden van catechismus en als koster fungeeren.
Dit bleef zoo tot 1855. Toen verscheen den 18den Oct. de volgende Gouvernements-beschikking (P.B. 692/16) De Gouverneur a.i. Gelezen enz.
Gezien de beschikking enz.
Heeft goedgevonden en verstaan: tot het onderwijs in de particuliere school voor R.-C. arme kinderen te Bonaire toe te laten de zusters van Liefdadigheid, welke door den heer Bisschop Nieuwindt daartoe zullen worden bestemd, met bepaling echter, dat die school, gelijk vroeger, is en zal blijven onderworpen aan de ter plaatse geldende verordeningen op het stuk van onderwijs.
De Gouverneur enz.

Weldra vertrokken de eerste zusters naar Bonaire, waar zij de grondslagen legden van een der grootste scholen in het vicariaat van Curaçao, die te Kralendijk aan de Playa van Bonaire. Langzaam heeft zij zich ontwikkeld tot wat zij nu is; slechts ééne zaak is te betreuren, dat n.l. er niet meerdere zusters kunnen gezonden worden om de leergrage jeugd van Bonaire het weinige mede te geven, wat zij op haren levensweg noodig heeft. Evenals op Curaçao, staat het getal onderwijzeressen ter nauwernood in verhouding tot het aantal kinderen. Men kan zulks betreuren, maar ’t is een niet te loochenen feit.
Er is op Bonaire nog eene andere gemeente, of liever: centrum van bevolking; want gemeenten bestaan hier niet; ’t is het verafgelegen Rincón of, zooals men in ’t Hollandsch zou zeggen: Hoek. Hier zou ik de pen willen hebben van Hildebrand, om eens duidelijk te beschrijven ‘hoe ver het was en hoe warm’, voor hem, die dien afgelegen hoek wil bereiken.
Rincón ligt in een keteldal, waar de divi-diviboom veelvuldig voorkomt en de huisjes dan ook, gegroepeerd rondom de kerk, verscholen liggen onder het groen, iets, wat na zooveel dorheid het oog aangenaam aandoet. Zal ook hier in dien eenzamen, afgelegen ‘hoek’ nog onderwijs gegeven worden? Wie heeft den moed gehad zich hier te vestigen zoover van de beschaafde wereld, die heelemaal zou kunnen vergaan zonder dat men er hier iets van zou merken?
Het torentje der kerk zegt u reeds, dat hier een R.-C. priester woont; en waar die woont, daar is ook eene school. Ook hier hebben zich twee zusters gevestigd, die alles verzakend, wat de wereld kan geven, zich wijden, jaar in jaar uit, aan de zware taak, eenige kennis te pompen in de hoofden en harten dier verlaten natuurkinderen.
Zij wonen hier van het jaar 1866 af, zooals blijkt uit een brief van den toenmaligen administrator van het vicariaat van Curaçao, den Hoog Eerw. heer J.C. Schermer, aan den Gouverneur* [* noot:Kopieboek 1866. Dl. IX.]: ‘Ik heb de eer ter kennis van UH.Ed.G. te brengen, dat ik UH.Ed.G. besluit No. 342/4 heb ontvangen. Ik begin met UH.Ed.G. mijn oprechten dank te betuigen voor de zoo gunstige beschikking, waarbij de som van f 1489 reeds nu beschikbaar is gesteld tot het doen veranderen van de oude kerk aan den Rincón op Bonaire in een schoolgebouw’. Verder belooft Z.H.Eerw., dat zoodra de zusters, die bij eerste scheepsgelegenheid uit Holland verwacht worden, zijn aangekomen, er een aanvang zal gemaakt worden met het geven van onderwijs in het nieuw-ingerichte schoolgebouw.
Sinds dien tijd hebben de zusters daar met toewijding hare taak vervuld en onberekenbaar veel bijdragen tot de beschaving der ruwe bergbewoners en tot verzachting der niet minder ruwe, onder hen heerschende zeden.

In dat zelfde gebouw werd het onderwijs gegeven, tot dat in 1895 de Z.Eerw. Pastoor J. Meijknecht, een Hagenaar van geboorte, gedeeltelijk uit eigen middelen, gedeeltelijk gesteund door het Gouvernement en het vicariaat, een nieuw schoolgebouw optrok, dat thans nog is het uitgangspunt van beschaving en zedelijkheid in Rincón, en waar in 1905 in het geheel 261 kinderen onderwijs ontvingen.
Men onderschatte dien beschavenden invloed niet. Dat Bonaire eene zoo rustige onderworpen bevolking bezit (en hetzelfde kan men zeggen van de overige eilanden), dat zij slechts door een handjevol politieagenten in bedwang wordt gehouden, – wij aarzelen niet dit toe te schrijven aan den verzachtenden en veredelenden invloed, die uitgaat van de zustersschool. Daar wordt de ruwe jeugd geleid door zachte vrouwenhand en van jongs af gewoon gemaakt zich aan orde en tucht te onderwerpen, eerbiedig op te zien naar de meerderen, en te leven volgens goddelijke en menschelijke wetten. Vandaar, dat wij op onze eilanden hebben, dat trouwe, opgeruimde, onderworpen geslacht van negers, dat zoo gunstig afsteekt bij de zwarte broeders in de Fransche en Engelsche koloniën. Dat dit geen ijdele bewering is, bleek mij verleden jaar, toen ik in Port-of-Spain (Trinidad), aan eenige voorname ingezetenen dier Engelsche kolonie den toestand van Curaçao, Bonaire en Aruba uiteenzette en hun mededeelde, hoe droog en armoedig hier alles was. Eenparig verklaarde men mij, dat, als zulk een toestand op Trinidad intrad of op welk der Engelsche Antillen ook, de negers reeds lang alle ‘farms’, magazijnen en landhuizen zouden geplunderd en plat gebrand hebben. Ten bewijze wees men mij met den vinger op de nog rookende puinen van het stadhuis van Port-of-Spain, dat in een volksoploop was in brand gestoken, terwijl de Gouverneur en alle raadsleden er in waren, alleen, omdat de Gouverneur hun niet zooveel water van de waterleiding wilde toestaan, als zij meenden noodig te hebben.

Inderdaad men kan den neger wel een steilen hoed opzetten en hem manchetten aandoen, in één woord, er oogenschijnlijk een heer van maken, maar hem beschaven, hem maken tot een ordelievend, werkzaam, onderworpen lid der maatschappij, dat krijgt men niet gedaan, tenzij door opvoeding van geest en hart, niet van één geslacht, maar van de elkander opvolgende geslachten.
Maar tot die opvoeding behoort een moed en een geduld, die niet bij iedereen gevonden worden, doch die men vindt bij die eenvoudige zusters, die in de wereld dikwijls behoorden tot familiën, waar zij in welstand konden leven, doch dat alles verlieten, om hier in de eenzaamheid zich te wijden aan het heil van haar zwarten evennaaste.
Men moet hier in dit eenzame Rincón zijn, om ten volle het onpractische te begrijpen van belemmerende maatregelen der Regeering. Waren er onderwijzerskrachten genoeg, die gelijk in Holland, er naar hunkeren, een plaatsje te bemachtigen, ja, dan zou het Gouvernement gerechtigd zijn, zijne eischen te stellen; maar nu het Gouvernement onmogelijk beschaafde personen vinden kan, die zich hier van de buitenwereld willen afsluiten, moest het dankbaar zijn, dat er nog personen zijn, die zulk eene afsluiting voor hun evenmensch over hebben.
Welk ontwikkeld onderwijzer of onderwijzeres, die met veel studie en moeite zijne diploma’s behaald heeft en zich een toekomst droomt, zal hier de vrucht van zijn studie komen begraven? Zelfs niet al geeft hem de Regeering een dubbel salaris; omdat het leven voor zoo iemand hier onmogelijk is, of hij moest voor kluizenaar geboren zijn. Laat dus de Regeering voorzichtig zijn in het stellen van hare eischen; zij zouden voor gevolg kunnen hebben, dat het onderwijs in plaats van bevorderd, doodgedrukt zou worden. En dat is toch zeker de bedoeling niet.
Laat dat onderwijs niet volmaakt zijn, toegegeven. Ook toegegeven, dat het peil niet zoo hoog is als in Holland of in de hoofdplaatsen der kolonie. Maar zijn hier ook de behoeften dezelfde? Dat zal men toch wel niet beweren in eene streek, waar nog de volgende zaken ontbreken: 1. Gemeentelijke indeeling; 2. Kadaster; 3. Lijkschouw; 4. Postwezen; 5. Gediplomeerde vroedvrouwen, enz. enz.
Wij noodigen daarom allen, die meenen, dat het noodig is, voor de buiten-districten onzer kolonie dezelfde eischen te stellen als voor Willemstad, beleefdelijk uit, eens een reisje te maken naar Rincón op Bonaire, en ik geloof, dat zij bij hun terugkeer eene illusie minder rijk zullen zijn.

Curaçao. Januari 1906.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *