Herman Daniël Benjamins & Joh. F. Snelleman ~ Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-1917)

april 5, 2019

Encyclopaedie

I. Aardrijkskundig overzicht.
Naam, Ligging, Vorm en Grootte

Daar de oudste bewoners van het eiland Indianen waren, ligt het voor de hand dat, evenals bij Aruba en Curaçao (zie aldaar), de oorsprong van den naam, dien het eiland reeds bij de ontdekking droeg, in hun taal is te zoeken. Wel werd de naam door de Spanjaarden tot Buen-Ayre verbasterd en daaruit de beteekenis goede lucht afgeleid, in verband met het gezonde klimaat, waarschijnlijker is echter, dat, zooals door Prof. Ernst te Caracas aan Prof. Martin werd medegedeeld, hij uit het Guarani moet afgeleid worden en zooveel als het lage eiland beteekent (zie ook T.A.G. 1907 No. 1 blz. 111).
Bonaire, een van de Eilanden onder den Wind, ligt, evenals zijn naburen Aruba en Curaçao (zie aldaar), aan de N. kust van Z.-Amerika en wel tegenover de republiek Venezuela, waarvan zijn zuidelijkste punt ruim 90 Km. verwijderd is, terwijl de afstand van Curaçao ongeveer 70 K.m. bedraagt. Het ligt O.N.O. van laatstgenoemd eiland, tusschen 68° 35′ en 68° 20′ W.L.v. Gr. en tusschen 12° 4′ en 12° 26′ N. Br.

In vorm verschilt het sterk van zijn naburen en herinnert wel eenigszins aan den vorm van Z.-Italië. Het N.-deel strekt zich in de richting N.W.-Z.O., het Z.-deel in die N.-Z. uit. Waar beide richtingen in elkander overgaan, bezit het eiland de geringste breedte, doordat zich aan de Z.-zijde een groote baai bevindt, waarin het eilandje Klein Bonaire (zie aldaar) is gelegen.

De lengte van het eiland bedraagt 35, de breedte afwisselend 3-10 Km., terwijl de oppervlakte verschillend wordt opgegeven, van 250-335 v.Km. Al deze cijfers hebben slechts betrekkelijke waarde; nauwkeurige opgaven zijn eerst mogelijk, nadat de op last van de Regeering samengestelde topografische kaart zal zijn verschenen.

Kustgesteldheid
In verband met den vorm des bodems en den geologischen bouw van het eiland vertoonen de kusten een zeer verschillend karakter. Men kan het eiland in een westelijk hooger en een oostelijk lager gedeelte verdeelen. De kusten van het eerste zijn overwegend steil, ja dit is met de geheele N.-kust het geval, waar, evenals op Curaçao, de bodem in den vorm van steile terrassen naar zee afdaalt. Insnijdingen van eenige beteekenis vindt men aan deze kust niet; wel is de steile kalksteenwand op sommigè plaatsen door de zee ondermijnd on liggen, evenals aan de W.-kust en op enkele plaatsen aan de overige kusten, talrijke ‘binnenwateren’ dicht bij de zee. Zij stemmen geheel met die van Curaçao overeen, dienen gedeeltelijk ook op Bonaire tot het winnen van zout, maar zijn alle door smalle of breedere oeverwallen van de open zee geheel afgesloten. De belangrijkste zijn die van Slagbaai aan de W. en Goto in het W. der Z.-kust.

De eerste ontleent haar naam aan de omstandigheid, dat vroeger hier het gouvernementsvee geslacht werd. De plantage van denzelfden naam is de grootste van het eiland, n.l. ruim 6000 H.A., levert echter naast zout, slechts hout, houtskool, divi-divi, geiten en eenige dierlijke produkten, zooals geitenmest en geitenvellen op, terwijl de landbouw beperkt is tot het kweeken van maïs, het algemeene volksvoedsel. Tegenover Fontein, een plantage nabij de N.kust, waarvan naam en ontstaan samenhangen met de aanwezigheid van een zoetwaterbron, neemt de Z. kust meer en meer een N.-Z. richting aan en wordt geheel laag en vlak, welk karakter ook de geheele O.-kust vertoont. In het O. is het eiland zóó laag, dat het zich nauwelijks boven den zeespiegel verheft. Aan het zooeven genoemde, N.-Z. gerichte deel der kust ligt, tegonover het eiland Klein Bonaire, de hoofdplaats Kralendijk en moeten van de ‘binnenwateren’ de Blauwe Pan en het groote Pekelmeer met de Witte en de Oranje Pan genoemd worden. De eerste ligt reeds jaren lang verlaten, bij de beide laatste wordt door de Naamlooze Vennootschap Zout-Exploitatie-en Cultuuronderneming ‘Bonaire’ uit een 150-tal pannen zout verkregen. In de nabijheid van de Z.-punt van het eiland staat een vuurtoren.

Voorbij den vuurtoren bereikt men de O.-kust, die meer ingesneden is dan een der andere kusten van Bonaire. De grootste inham is er het Lac met grilligen omtrek en betrekkelijk nauwen ingang, van de open zee bijna geheel afgesloten door een wal van koraal en rotsblokken. De baai is vischrijk en wordt bij Z. en W.-winden, wanneer het voor de schepen op de reede van Kralendijk minder veilig is, ook wel door schepen aangedaan; grootere vaartuigen kunnn haar evenwel niet binnenvaren. Aan de oevers liggen enkele visschershutten. Een half uur ten N. der baai vindt men de plantage Bacuna, een particulier bezit van 325 H.A. oppervlakte, waarvan 30 in cultuur zijn voor aloe- en divi-divi, terwijl het overige land als bosch- en weidegrond dienst doet. Verder noordelijk ligt een veel kleinere inham, bekend als het Lagoen.

Bodemvorm
Reeds werd er op gewezen, hoe Bonaire uit twee doelen bestaat: een bergachtige W.-helft met dezelfde bodemvormen als Aruba en Curaçao, en een lage, bijna overal vlakte O.-helft, welke zich nauwelijks boven den zeespiegel verheft, De aanzienlijkste hoogten moet men dus in eerstgenoemde helft zoeken, waar de Brandaris boven alle andere toppen uitsteekt en door zijn kegelvorm aan een vulkaan herinnert. Eigenlijk bestaat hij uit twee kegels: een lagere, westelijke, die in een plateau eindigt en 177 M. absolute hoogte heeft, terwijl daarboven een tweede, kleinere kegel tot 254 M. boven den zeespiegel oprijst. Van den Brandaris loopt een lange bergrug in Z.O. richting, een tweede gaat van den meer noordwaarts gelegen Karakao uit. Beide worden door een aantal weinig diepe insijdingen in afzonderlijke deelen gesplitst, die wel als koepels en kegels boven de gemeenschappelijke basis uitsteken, nochtans niet het karakter van zelfstandige verheffingen vertoonen. De Joewa in den Z. en de Macacoe in den N.-rug, beide ongeveer 200 M. hoog, gelijken nog het meest op zelfstandige bergen. Ten O. van het plaatsje Rincon komen de N. en de Z.-rug samen in een plateau, gemiddeld 40 M. hoog, dat hier ongeveer de geheele breedte van het eiland beslaat.

De beide beschreven ruggen vormen een randgebergte, dat zich langs de geheele kust van W.-Bonaire uitstrekt en hetzelfde karakter vertoont als het kustgebergte van Curaçao, nergens echter uitstekende toppen bezit en overal met zeer steile terrassen naar zee afdaalt. Aan de N.-kust gelijkt het geheel op dat langs de Kust van Hato op Curaçao, is hier en aan de W.-kust doorsneden van breede, korte dalen en bereikt slechts op enkele plaatsen meer dan 25 M. absolute hoogte, rijst zelfs op de meeste plaatsen niet zoo hoog op. Aan de Z.-kust is het kustgebergte veel meer gesloten en ten O. van Goto vormt het zelfs een onafgebroken rug, bekend als de Lange Berg, met afgeplatte toppen en gemiddeld 40 M. hoogte. Het loopt in de richting N.W.-Z.O., verwijdert zich oostwaarts steeds verder van de kust en wordt door een lage oeverstrook van de zee gescheiden. De laatste uitloopers van den Langen Berg vormen de aanzienlijkste verheffingen van O. Bonaire, terwijl hier in het verlengde van zijne richting nog eenige lage heuvels optreden, in het midden van het eiland gelegen. Het zijn de Cerro Grandi, de Wamari en de Baradicarta. Overigens is dit gedeelte van het eiland geheel vlak, afgezien van enkele terreinplooien. Langzaam rijst er de bodem van het Z. naar het N. omhoog en bereikt aan de N.-kust ongeveer 30 M. hoogte.

Behalve de reeds genoemde korte dalen in het kustgebergte, vallen er nog een drietal afzonderlijk te vermelden. Het voornaamste hiervan is dat, waarin Rincon is gelegen, een keteldal, aan drie zijden door steile gebergten ingesloten en alleen in het Z.W., in de richting naar Goto, geopend, terwijl een onsmalle insnijding ten O. van den Cerro Largo een verbinding vormt van het dal met de N.-kust. Het tweede dal scheidt de twee hoofdruggen van W.-Bonaire van elkander, bezit dus duidelijk het karakter van een lengtedal; het derde scheidt den Karakao van den verder naar het N. gelegen Mangel en loopt van den voet van den Brandaris in N.O. richting tot dicht bij de N.-kust, waar het in een lang gerekte vlakte eindigt, die zich hier tusschen het noordelijke kustgebergte en de zee uitstrekt.

Aan natuurschoon is Bonaire niet rijk, want daartoe is het gebergte veel te kaal en te eenzaam, de oosthelft daarenboven veel te eentonig vlak. Wel is is het landschap hier en daar woest en somber, zooals b.v. in de omgeving van Fontein, waar over een groote uitgestrektheid tallooze, geweldige rotsblokken met scherpe kanten in de zonderlingste vormen op en naast elkander liggen, hunne oppervlakte van scheuren en spleten doorploegd en gedeeltelijk meteen schralen plantengroei bedekt. Hetzelfde neemt men elders waar, b.v. op den weg van Fontein naar Slagtbaai, hoewel het laatste gedeelte van dien weg door het optreden van meer plantengroei een vriendelijker karakter vertoont en sommige gedeelten, daaronder vooral de omgeving van Goto, werkelijk mooi genoemd kunnen worden.

Wateren
Evenals Aruba en Curaçao, mist ook Bonaire stroomend water. Alleen rooien, dat zijn kloofvormige dalen, die in den regentijd water voeren, maar gedurende het grootste gedeelte van het jaar droog liggen, komen er voor. Ook worden bij zware regens laag gelegen plekken, zooals ten Z. van Kralendijk, heinde en ver onder water gezet. Bronnen daarentegen zijn er zeldzaam; bekend is die aan de N.-kust, waaraan Fontein zijn naam te danken heeft, die echter in den drogen tijd ook niet veel beteekent. De bevolking van het eiland moet daarom in haar behoefte aan water voorzien door gegraven putten en regenbakken, evenals op de beide naburige eilanden (zie aldaar). Door de zorg der Regeering nam het aantal putten in de laatste jaren geregeld toe. Zoo werd in 1911 van regeeringswege door een mijningenieur op verschillende plaatsen door middel van boringen een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van water, waarvan het resultaat was, dat op drie plaatsen goed drinkwater werd gevonden en op drie andere plaatsen water, dat, hoewel eenigszins brak, toch geschikt was als drinkwater voor het vee.

Bevolking
Evenzeer als op Aruba, is de bevolking overwegend van gemengd ras. Ook hier waren de bewoners oorspronkelijk Indianen. Sporen van hun aanwezigheid vindt men op verschillende plaatsen terug. Het aantal blanken is er nog geringer dan op Aruba, werd door van der Gon Netscher in 1868 op minder dan 1% geschat. De schatting is thans 200 à 300 zielen. Kleurlingen, afstammende van Indianen en Negers, met een geprononceerd Indianentype, zooals op Aruba, ontbreken er niet, worden evenwel in aantal verre overtroffen door zulke, die een negertype vertoonen. De oorzaak hiervan is vermoedelijk hierin te zoeken, dat de Regeering weleer een inrichting voor Negerslaven in Rincon bezat en Bonaire daarenboven toenmaals als strafkolonie voor vrije Negers en Mulatten werd gebruikt, die wegens een onteerend vonnis voor korter of langer tijd daarheen gedeporteerd en tot het werk in de zoutpannen werden veroordeeld. Tot 1863 was het eiland niet veel meer dan een groote gouvernementsplantage. Alle grond behoorde aan den Staat en deze liet door vrije Indianen en Negerslaven maïs planten, houtkappen, zoutwinnen, kalkbranden, veehoeden, enz., alles in dienst en ten bate van het Gouvernement. Particulier eigendom bestond er niet en alleen met toestemming der Regeering mochten er zich personen vestigen en landbouw of veeteelt uitoefenen.

Eerst in 1867 werd de gouvernementscultuur opgeheven en werden de gronden van den Staat verkocht, in zeer groote stukken, zoodat de geheele oost- en westhelft van Bonaire in handen van enkele groote grondbezitters zijn gekomen, terwijl het middendeel aan het Gouvernement is gebleven en in kleine perceelen verpacht wordt aan de bevolking. Deze is van nature uiterst rustig en vreedzaam, zooals reeds daaruit valt af te leiden, dat de politiemacht van het geheele eiland bestaat uit een brigadier, twee maréchaussées en vijf veldwachters. De algemeene spreektaal is het Papiamento (zie CURAÇAO); de dominé preekt, de schoolmeester geeft onderwijs in dit dialect, zelfs de leesboeken op school zijn er in geschreven. Bijna de geheele bevolking belijdt den R.-Katholieken godsdienst, want op 1 Januari 1912 telde men er slechts 67 Protestanten en 2 leden van een ander kerkgenootschap. Dit overwegen van het R.-Katholicisme hangt daarmede samen, dat de vroegere Protestantsche slavenbezitters de slavenkinderen R.-Katholiek lieten doopen, ten einde de kloof tusschen heer en slaaf nog grooter te maken.

De loop der bevolking kan uit de volgende cijfers blijken:
1816 – 1135
1828 – 1476
1833 – 1348
1849 – 2159
1863 – 3250
1865 – 3579
1875 – 4470
1885 – 4031
1896 – 4525
1900 – 5086
1904 – 5950
1906 – 6102
1908 – 6273
1910 – 6353
1911 – 6531
1912 – 6427

Op 1 Januari 1912 telde men er 3026 mannen en 3505 vrouwen, op 31 December van genoemd jaar 2992 mannen en 3435 vrouwen. Het aantal geboorten in 1911 bedroeg 217, waarvan 90 buiten echt. het aantal sterfgevallen 74, dat der huwelijken 35, Onder de bewoners telt men slechts 16, die in Nederland en 36, die elders buiten Bonaire geboren zijn.

Naar de belangrijkste beroepen, bedrijven en ambachten onderscheidde men er in 1911:
Ambtenaren – 29
Hoedenvlechters- en vlechtsters – 552
Landbouwers – 962
Naaisters – 181
Visschers – 135
Waschvrouwen – 348
Winkeliers – 36
Zeelieden – 346
Zonder beroep – 3019

Dat de helft der bevolking in de Koloniale verslagen als ‘zonder beroep’ wordt opgegeven, ontneemt aan deze statistiek het grootste gedeelte van hare waarde. Zooveel blijkt er in elk geval uit, dat ook op dit eiland de landbouw weinig, handel en vischvangst nog minder beteekenen.

Staatkundige verdeeling en plaatsen
Het eiland is verdeeld in 4 districten, aangeduid als 1ste, 2de, 3de, en 4de distrikt, elk met een districtsmeester aan het hoofd. Naast de hoofdplaats Kralendijk met hare buitenbuurten Mundo Novo, Nikoboko, Deentera en Noord-Salina, valt nog slechts eene plaats te noemen, n.l. Rincon, terwijl de overige bewoners over het eiland verstrooid, bij de zoutpannen of, als visschers, hier en daar aan de kust wonen, bijna zonder uitzondering in ellendige hutten, de wanden van vlechtwerk met leem bestreken, het dak van maisstroo. Even armoedig als het uitwendige, is het inwendige dezer woningen, wier bewoners voor een groot gedeelte als regel gebrek lijden. Alleen in Kralendijk en Rincon treft men betere woningen aan.

Kralendijk bevat het grootste gedeelte der bevolking van het eiland, heeft een veilige reede, beschut door Klein-Bonaire, die echter alleen voor kleine schepen toegankelijk en hij krachtigen W. wind gevaarlijk is. De plaats ontleent haar naam aan den bodem van koraalkalk, waarop zij gebouwd is, en maakt een armoedigen indruk. Een ongeveer 20 M. lange steiger dient tot aanlegplaats voor de schepen. Rechts tegenover den steiger ligt een oud fort met een torentje, waarin zich het havenlicht bevindt. Daarnaast staat het gouvernementsgebouw met verschillende kantoren en de woning van den Gezaghebber. Onder de overige gebouwen moeten genoemd worden: de R.-Katholieke kerk, het Protestantsche kerkje, de openbare lagere en de R.-Katholieke school. De particuliere woningen in Kralendijk zijn bijna alle naar een vast model uit steen en klei opgetrokken met kalk bepleisterd en geel of grijs gekleurd; die der buitenbuurten zijn niet veel meer dan hutten, somtijds van ruwe planken getimmerd en met zink bedekt, meestal echter van rijshout gevlochten, met leem bestreken en met maïsstroo gedekt.

Rincon, het tweede dorp van Bonaire, dankt zijn ontstaan aan de putten met goed drinkwater, welke hier in het dal liggen. Vroeger was het een klein gehucht, waar zich vóór de emancipatie van 1863 vrijgelaten slaven vestigden en door den kleinen landbouw en geitenteelt in hun onderhoud voorzagen. Later nam de bevolking sterk toe en bedraagt thans ongeveer 1700 zielen. Deze bevolking is arm, maar zindelijk en woont gedeeltelijk in kleine steenen, wit gekalkte huisjes, gedeeltelijk in stroohutten. In het midden van het dorp staat de R.-Katholieke kerk en in de nabijheid daarvan een Zustersschool. Door de aanwezigheid van betrekkelijk veel water tiert er in niet te droge jaren de divi-diviboom weelderig, zoodat het plaatsje min of meer in het groen verscholen ligt, een groote zeldzaamheid op deze eilanden. In droge jaren is hier echter alles even grijs, dor en onvruchtbaar als overal elders op Bonaire.

Litt. Zie de opgaven bij Aruba en Curaçao en verder: A.M. Chumaceiro, Het eiland Bonaire (Met een schetskaart). ‘s-Grav. 1867. – S. van Dissel, Eenige bijzonderheden omtrent het eiland Bonaire, Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volkenk. van Nederl.-Indië, 1869 blz. 470, – Bonaire-nummer van Neerlandia, December 1907.

Bonaire (klein)
is een eilandje, 600 H.A. groot, ten W. van Bonaire en wel vlak tegenover de hoofdplaats Kralendijk gelegen, welks reede er door beschut wordt. Het eilandje is laag, met kreupelhout begroeid en onbewoond. Vroeger diende het als quarantaine-station, waartoe het bij voorkomende gelegenheden nog wel gebruikt wordt. Het is thans in particulieren eigendom en doet dienst voor het fokken van geiten.

Nautische aanteekeningen.
Op den lagen Z.- hoek van het eiland, Lacre-punt genaamd, is een vast licht, 13 Eng.-mijlen zichtbaar. De Westkust loopt van hier eerst in een N. en vervolgens in eene W. richting, zoodat een inham wordt gevormd, waarin een eilandje ‘Klein Bonaire’. ligt Tegenover dit eilandje ligt het dorp Kralendijk. De hier door het beloop der kust gevormde baai, heeft slechts ankergrond vlak onder den wal, zoodat schepen van eenige noemenswaardige lengte bij veranderlijke windrichting geen goeden ankergrond kunnen vinden. Men heeft daarom eene boei verankerd in 32 vadem water en hieraan kunnen lange schepen zich vastmaken. Met harden wind uit het N.O. kan men met een zwaar schip niet op deze boei vertrouwen, omdat zij dan in drift kan geraken. Men doet daarom in alle geval goed om een groot schip ook met trossen aan den wal vast te maken en in de maanden Augustus en September, waarin de wind soms naar het W. en Z. loopt, stoom op te houden, ten einde naar zee te kunnen gaan, als het schip naar de walzijde mocht willen zwaaien.
Overigens bevat het eiland nergens ankergrond en is de kust overal zeer steil. Aan de O.-kust bevindt zich op Boca Spelonk een bliksem licht, 16 Eng. mijlen zichtbaar.
Gebruikte bronnen: Zeekaarten West-Indiën No. 211 en 223.

Bron: https://www.dbnl.org/benjency

1 reactie op “Herman Daniël Benjamins & Joh. F. Snelleman ~ Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-1917)

  1. Pingback: Van geschiedenis en wetenschap – Auke van der Berg ~ Ikki's eiland. De horzel van het koninkrijk

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *