Een dag met de thuiszorg

november 30, 2016

knoek1

Bed
Als we bij Joulaika (Laika) Molina in de auto stappen, vertelt ze over de eerste cliënt die we gaan bezoeken. Een mevrouw van in de zestig die twee jaar geleden door een zwaar herseninfarct is getroffen. Ze ligt de hele dag op bed in het kleine kamertje dat tegen het huis van haar dochter is gebouwd.
Het is warm in het kamertje. Mevrouw ligt in haar roze nachthemd op bed. Ze is grotendeels verlamd. Maar kan haar armen kan ze nog bewegen. Met haar rechterhand klemt ze zich voortdurend vast aan de rand van het bed. Ze is bang om uit bed te vallen.
De thuiszorg komt twee keer per dag langs. Om doorliggen te voorkomen en vaak om een laxeermiddel te geven. Als ze het nodig vinden, komen ze nog een keer langs. Om te kijken hoe het gaat.

laika

Joulaika (Laika) Molina

Mevrouw weigerde vanaf het begin verdere medische zorg. Ze wilde niet naar de physiotherapeut om te revalideren. Ook het vooruitzicht van dagopvang kon haar niet over de streep halen. En daarom ligt ze daar nu ruim twee jaar in dat kamertje.
Als we wegrijden, zucht Laika. ‘In mijn stagetijd heb ik veel gehuild ‘s avonds. Dacht ik vaak aan mijn cliënten. Dat doe ik nog vaak, dat denken, maar ik huil niet meer.’

Vissen
We rijden naar de volgende cliënt.
‘Deze mevrouw ziet niet veel meer’, vertelt Laika, ‘met één oog al bijna niets meer. Ze is bang geworden. Ze zit veel binnen. Of ze werkt in haar tuintje. Ze laat niemand binnen.’
Als we bij het huis komen, zien we mevrouw in haar tuintje scharrelen.
Laika overlegt even met mevrouw, ze heeft geen bezwaar tegen het bezoek.

‘Ja, ik ben blij met de thuiszorg’, vertelt ze, ‘ze komen drie keer per dag mijn ogen druppelen en kijken hoe het gaat.’
Ze vertelt over het werk in de tuin en in huis.
‘Ik zie niet zo veel, maar ik weet waar alles staat. Ik kan me goed redden. Bovendien woont mijn dochter hier. Zij zorgt heel goed voor me. Ze werkt veel. Maar komt tussendoor altijd langs.’
Ze is even stil.
‘Als ik niet buiten ben, luister ik veel naar de radio’, vertelt ze, ‘’of ik zet de televisie aan. Daar is ook vaak muziek op.’
Ze glimlacht als ik vraag wat ze vroeger graag deed.
‘Ik maakte graag een wandeling. Ik hou van de natuur. U zult het misschien gek vinden voor iemand van een eiland, maar ik heb nooit van zwemmen gehouden. Als kind al niet. Zwemmen is voor vissen. Dat vind ik.’

knoek2

Clown
We laten Kralendijk achter ons en rijden de knoek in. We komen bij een meneer van begin zeventig. Ook hij is getroffen door een herseninfarct. Niet alleen is hij grotendeels verlamd, ook kan hij niet meer praten.
Zijn vrouw zorgt, samen met een zoon, goed voor hem.
Als hij Laika ziet, glijdt er een grote glimlach over zijn gezicht.
‘Ik ben zijn clown’, zegt Laika, ‘dat heeft hij me duidelijk gemaakt.’
De meneer kijkt me aan, een traan biggelt over zijn wang.
‘Zijn vrouw en zoon nemen hem iedere zondag mee naar buiten’, zegt Laika, ‘dat is heel plezierig voor hem.’
Boven het bed hangt een alarmknop.
‘Het systeem werkt heel goed’, vertelt Laika, ‘de centrale zit op Curaçao. Zodra ze een alarm krijgen, bellen ze met ons en met de cliënt.’

Als we weer in de auto zitten, zucht Laika. Maar dan schiet ze in de lach.
‘Een paar jaar geleden kwam ik bij een mevrouw die, toen ik me voorstelde, zei dat ik naar de eerste hond die de ruimte in is geschoten, vernoemd ben. We kregen een speciale band daardoor.’

cocari1

Fundashon Cocari

Steunkousen
Als we tegen de middag in Rincon komen, neemt Ronald Asedoeba het van Laika over. We bekijken eerst het mooi gerestaureerde gebouw waar de stichting Cocari gehuisvest is. Fundashon Cocari verzorgt de dagopvang van de ouderen in Rincon. In het gebouw is een teampost van de thuiszorg gevestigd.

‘Vroeger was de meneer die we gaan bezoeken, in goede doen’, vertelt Ronald, ‘maar er is iets misgegaan. Hij is nu arm.’
De meneer ontvangt ons vriendelijk in zijn tuintje. De thuiszorg komt iedere dag langs om te kijken hoe het gaat. Hij is diabeet. Maar de taak van de thuiszorg is meer controlerend. Ronald kijkt hoe het met de meneer gaat. ‘De boodschappen kan ikzelf doen’, vertelt meneer. ‘Ik kan ook koken’, meldt hij trots.
‘Ja’, zegt Ronald, ‘het gaat wel goed met hem. Maar er is iets anders. Je ziet en hoort dat er een psychiatrisch probleem is. Dat heeft hij op een of andere manier onder controle. Het is wel een extra reden om elke dag even langs te gaan.’

asedoeba

Ronald Asedoeba

Als Ronald bij het volgende adres stopt, komt hij na verloop van tijd terug. ‘Ze wil je niet zien’, zegt hij, ‘dat past wel. Ze wil eigenlijk ook haar medicijnen niet nemen. Dat is iedere keer opletten.’

Bij het volgende adres zijn we hartelijk welkom.
Meneer ondervindt ernstige gevolgen van diabetes. Twee keer per dag komt de thuiszorg helpen met het aan- en uitdoen van zijn steunkousen. Soms moet er gezwachteld worden.
‘Verder kan ik goed voor mezelf zorgen. Mijn neef komt iedere dag. Doen we samen boodschappen. Ik hou van koken.’
Dat die hobby de gevolgen van diabetes wat in de weg zit, neemt meneer op de koop toe.
Meneer is tevreden over de thuiszorg. ‘Maar ik heb wel een klacht over het ziekenhuis. Altijd weer een nieuwe dokter. Ben je net gewend aan de één, komt er weer een ander. En ze schrijven iedere keer andere medicijnen voor. Daar word ik niet goed van. Ik heb nu toevallig een goede. Die heeft mijn medicatie weer verlaagd. Voel ik me veel beter.’

Als we terug zijn op Cocari, kletsen we na met Ronald. Hij vertelt over de negen jaren dat hij op Curaçao heeft gewerkt en de tien jaar in Nederland. Sinds 2011 werkt hij op het eiland. Of hij kan blijven hangt op dit moment af van de Surinaamse overheid. Hij wacht al twee jaar op zijn geboortebewijs. Ook de hulp van een advocaat heeft nog niet het nodige papiertje opgeleverd.
‘Als het misgaat, moet ik misschien in Suriname zoiets opzetten. Dat is iets waar ik over nadenk.’
‘En anders?’, vraag ik.
‘Als het bewijs komt, blijf ik hier nog’, antwoordt Ronald. Hij glimlacht, ‘want van zingen kun je toch niet zo makkelijk leven.’
‘Zingen?’
‘Ja, ik ben een heel goede zanger. Treed veel op. Ook in Nederland heb ik veel concerten gegeven.’

roseinn

Rose Inn

Als ik een half uur later door Rincon wandel, spreekt een oudere man mij aan.
‘Werkt u voor Mariadal?”, vraagt hij, ‘ik zag u in die auto.’
‘Nee’, zeg ik, ‘ik ben een dag op stap met de thuiszorg. Om te kijken hoe dat hier gaat.’
Hij knikt. Terwijl we door het dorp wandelen, vertelt hij over zijn familie die hier al generaties lang woont.
‘We zijn een apart volk’, zegt hij glimlachend als we het over de geschiedenis van Rincon hebben, ‘we zijn anders.’
We drinken wat bij Rose Inn. Een paar dames groeten hem vrolijk. Hij stelt me voor en legt uit dat ik de thuiszorg een dagje volg.
‘Die is hier goed’, zegt één van de vrouwen, ‘maar ga maar eens in het ziekenhuis kijken. Dan hoort u wel andere verhalen.’

‘Weet u’, zegt hij zachter als we weer met zijn tweeën zijn, ‘ik geloof er niet in, maar sommigen zeggen dat ze ons uit willen moorden. De makamba’s.’
‘Dat las ik ook’, zeg ik, ‘maar ik denk dat die mensen horen dat er mensen overlijden in het ziekenhuis. Meer dan vroeger. Dat is logisch. Het ziekenhuis is veel groter geworden. En dus ga je niet altijd meer naar een ander eiland als je ziek bent. Je mag nu hier sterven. Daardoor overlijden er meer mensen op het eiland.’
De man kijkt me ernstig aan.
‘Ik begrijp het’, zegt hij.
Hij is even stil.
‘Dat ga ik mijn nichtje vertellen’, zegt hij, ‘die vertelt mij soms verhalen.’
Hij schudt zijn hoofd.

We wandelen samen terug tot we weer bij Cocari zijn.
Hij geeft me een hand.
‘Het was gezellig met u’, zegt hij met een glimlach, ‘zo noemen jullie dat toch? Gezellig?’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *