Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824. Een bezoek op Aruba en Bonaire, twee tot Curaçao behoorende eilanden, in 1823

januari 29, 2020

Vaderlandsche

Bonaire is, wegens deszelfs ligging bovenswinds, gunstiger voor Curaçao, dan Aruba, en meer bekend bij de zeelieden, die hetzelve doorgaans opzoeken, als zij naar Curaçao willen. Er is geene andere vaart op dit eiland, dan van eene of twee lands-goeletten, (want alle koophandel is er verboden) die gestadig af en aan varen, om van daar zout, kalk en brandhout te halen. Om van Curaçao naar Bonaire te komen, heeft men meestal 24 uren noodig; want het gaat tegen wind en stroom op: in het afkomen besteedt men er nog geene 8 uren over. Zoodra men de oostpunt van Curaçao verlaat, ziet men terstond het westelijk gedeelte van Bonaire voor zich, hetwelk het éénige bergachtige land dier plaats is.

De zuidelijke kust, die men langs vaart, om naar de baai te komen, is zeer schoon; schoon, in de beteekenis, waarin de zeeluî het gebruiken: want men zeilt veilig zoo na aan den wal, dat men er, in den wezenlijken zin des woords, met een’ steen op werpen kan. Reeds was lk het grootste gedeelte van het land, en wel zeer nabij den wal, langs gevaren, zonder dat zich eenig kenteeken vertoonde, dat deze plaats bewoond wordt, en zonder dat ik eenig levend bewerktuigd wezen gezien had. Het met kreupelhout beplante lage land wordt door niets afgewisseld, dan door kleine kale bergen. Eindelijk kwamen wij voor de baai. Hier verbeeldde ik mij Curaçao te zien, toen het, vóór bijna twee eeuwen, door onze voorvaders was in bezit genomen. Langs een dor, eenzaam en akelig strand, waar men niets hoort dan het eentoonig gekabbel van het water, ziet men eenige ver van elkander liggende strooijen huizen, in welker midden een klein Fort staat, met vier stukken geschut voorzien, waar de Kommandeur zijn verblijf houdt, en dat tot eene bewaarplaats dient van de landsgoederen.

Het éénigst sieraad, dat bij dit ongunstig gezigt het oog van den aankomeling vervrolijkt, is de schoone driekleurige Nederlandsche vlag, die van het Fort waait, en welke hem doet zien, dat hij eene vaderlandsche bezitting genaderd is. Die uit de haven van Curaçao komt, wordt, bij het ankeren in de baai van Bonaire, zinnelijk overtuigd, tot welk eene hoogte de koophandel het eene land boven het andere brengen kan. Beide plaatsen staan, wegens derzelver ligging, lands- en luchtsgesteldheid enz., gelijk, en zijn dus even belangrijk, of liever even onbelangrijk; maar op Curaçao ziet men thans zulk een aantal vrij goede, van steen gebouwde huizen, dat zij eene middelmatige Europesche stad vertoonen.
[…]
Op Bonaire, daarentegen, ligt het land nog genoegzaam in deszelfs eerste wording. Geen enkele vruchtboom vindt men op het geheele eiland; het boschrijk gedeelte bestaat uit kreupelhout van onderscheidene soorten, waarvan het Braziliënhout het belangrijkste is. Er worden wel, van Gouvernementswege, van tijd tot tijd kalkovens gebrand; doch zulks geschiedt doorgaans van hout, dat langs de zeekust staat, omdat men, bij gebrek van putten van zoet water, den kalk met zeewater blusschen moet, waarom de ovens nabij het zeestrand moeten aangelegd worden, en tevens om den kalk zoo veel te gemakkelijker naar Curaçao te kunnen overbrengen.

Elk land op dezen aardbol heeft in het vak der natuurkunde deszelfs bijzondere belangrijkheid. Ook Bonaire kan in meer dan één opzigt de aandacht der natuurkundigen op wekken, omdat hetzelve hem, op het droogste en schraalste stuk gronds van de Westindiën, de kenteekenen van de ontzettende groeikracht der keerkringen doet zien, en hem in het eigenlijke vaderland der cactus verplaatst. Dit gewas vindt men in overvloed op Curaçao en eenige der droogste plaatsen op de vaste kust, (op een’ vochtigen grond verrot dezelve zeer spoedig) maar niet in zulk eene mate als op Bonaire. Ik had deze plant op Curaçao en op de vaste kust gezien, maar stond niet weinig verbaasd, op Bonaire uitgestrekte ondoordringbare bosschen van dezelve te aanschouwen. Elke stam bereikt, naar mijne gissing, eene hoogte van omtrent 40 voeten, verspreidende zijne armen naar alle zijden; en dewijl deze gewassen in de hoogte tegen de bergen oploopen, vormt dit een allerzonderlingst gezigt. Menigte van papegaaijen, inzonderheid geheele troepen parkieten, houden zich tusschen de kolomvormige cactus op. Zij zijn daar ook veilig voor hunne vervolgers; want die eenmaal het ongeluk gehad heeft, door dit aan alle kanten met stekels voorziene gewas gestoken te worden, zal dezelve liefst niet heel digt naderen. Zoodra de stekels iemand gewond hebben, schijnen ze dieper het vleesch in te zuigen, en veroorzaken daar eene hevige pijn, als ware derzelver punt met een scherp venijn voorzien. Als men vele van deze stekels in het vleesch krijgt, volgt er ook eene koorts op; en men heeft voorbeelden op Curaçao, dat een kalf door een’ arm dezer cilindervormige cactus, welke op hetzelve nederviel, gedood is. Ook is mij door een’ mijner bekenden verhaald, dat, eenige jaren geleden, een Engelsch Heer, door veel te drinken, zoo veel moeds gekregen had, dat hij des avonds alleen verkoos naar de stad te rijden, maar onderweg in eene heg dezer gewassen viel, waaruit hij genoegzaam dood werd gehaald, doch, na veel pijn en smarten en hevige koorts uitgestaan te hebben, gelukkig nog in het leven gebleven is.

Vreemd voor het gezigt zoo wel, als voor het gehoor, is zulk een woud van cilindervormige cactus. Het heeft iets schrik en vrees aanjagends, als men zoo vele armen zich in de hoogte ziet heffen, rondom met lange scherpe punten voorzien, door welke de wind akelig huilt, door niets afgebroken, dan door het wild en raauw geschreeuw der papegaaijen en parkieten. Onder de vele soorten dezer plant is er ééne, welke, ter dikte van vier of vijf vingeren, even als het klimop, zich verre verspreidt en tegen het kreupelhout opslingert. Ook hier bewondert men de wijsheid van den Schepper der Natuur, die, op de onvruchtbaarste plaatsen in de verzengde luchtstreek, waar eene droogte van doorgaans 7 of 8 maanden genoegzaam alle planten tot op den wortel doet uitsterven, weder eene andere soort van gewas daarstelde, om het gemis der overige planten te vergoeden, in het algemeen een gelijk nut als deze aan te brengen, en nog tot bijzondere einden te kunnen dienen; want hoewel ik niet geloof, dat alle de einden, waartoe de cactuszou kunnen gebruikt worden, bekend zijn, zoo ziet men reeds, dat dezelve in den droogen tijd het vee tot voedsel dient: de kabrieten openen dezelve met hunne pooten en zuigen er het sap uit, en de koeijen eten dezelve, als men ze eerst van derzelver stekels ontdoet. Zelfs is er eene soort der cilindervormige cactus, welke door de Negers tot eene pap gekookt en gegeten wordt. De reden, waarom dit gewas zoo verschrikkelijk gewapend is, zal misschien daarin te zoeken zijn, dat zijne huid, zeer dun, glad en zacht, anders te zeer aan verwoestingen zou blootgesteld wezen.

Boven de baai vindt men een groot aantal stroohutten, bewoond door vrijlieden, aan wier gelaat, inzonderheid aan wier pittig en lang haar, men de afstammelingen der Indianen gewaar wordt. Door vermenging met Negers en gekleurden, vindt men hier geen’ echten Indiaan meer. Deze lieden beplanten in den regentijd een stuk gronds met Indiaansch koorn (kleine mais), en sommigen hebben eenige kabrieten. Wegens de weinige behoeften in deze gelukkige hemelstreken, leefden zij daar tevreden mede; maar eene aanhoudende droogte had hen vier jaren te vergeefs doen zaaijen; dit veroorzaakte onder deze lieden zulk een gebrek, dat het tot eenen hongersnood dreigde over te slaan. Aan de overzijde dezer plaats ligt eene vruchtbare kust, waar niets hen belette heen te gaan; doch niemand hunner verkoos zulks, zoo sterk is de gehechtheid aan de geboorteplaats, inzonderheid bij beperkte menschen. Gelukkig, dat op Curaçao door de Amerikaansche vaartuigen Braziliënhout (rood verfhout) gezocht werd; dit deed den Gouverneur het besluit nemen, om zulks door de vrijlieden te Bonaire te laten kappen, tegen betaling van 6 schellingen (Holl. omtrent 24 stuivers) de 100 ℔, of de waarde daarvan in mais uit ’s lands Magazijn, waarvoor zij het dan aan de baai moesten leveren; dit gaf den genen, die werken wilden, gelegenheid, om het leven te behouden; en wie werkte niet, wanneer de honger zich gevoelen deed, en er nergens wat te stelen viel?

Het oostelijk gedeelte van Bonaire bestaat uit massieve klip. Eene landtong, vier uren lang, stiekt zich zuidoostwaarts uit, en is, wegens derzelver lage ligging, bijna gelijk met de zee, zeer gevaarlijk voor de vaartuigen. Jaarlijks eischt neptunus hier een offer. Inzonderheid schijnen de Noord-Amerikanen zich voor dezen zuidoostelijken uithoek niet te kunnen wachten.

Het westelijk gedeelte dezer Westindische woestenij is het bergachtigste en vruchtbaarste; men treft er goede bouwlanden voor mais aan, wanneer het slechts wilde regenen. Hier is ook de rincon, eene vallei, rondom met eenen ring van bergen omgeven, waar het Gouvernement eene slavenfokkerij heeft. Driehonderd landslaven leven hier vergenoegd en gelukkig. Een gelijk aantal vrijlieden hebben hunne hutten tusschen die der slaven in gebouwd, en leven met elkandervermengd. Maar de slaven zijn hier waarlijk niet ongelukkiger dan de vrijen; zij hebben, integendeel, onbezorgd den kost, waar deze somtijds zeer om moeten sukkelen. Arbeiden moeten ze; maar dit is geen ongeluk voor den mensch, als het slechts zijne krachten niet te boven gaat, en hij zijne dagen en uren van verpoozing heeft. Voor mishandeling zijn ze hier bevrijd; zelden wordt er gestraft, en, zoo ze ziek worden, is hier een Doctor (Chirurgijn), die van Gouvernementswege ten dienste der slaven bezoldigd en van medicijnen voorzien wordt.

De éénige vrees, die deze slaven hebben, is om naar Curaçao gezonden, en daar tot landsdiensten gebruikt of tot ambachtslieden opgeleid te worden; niet omdat zij het daar slechter hebben, maar omdat zij dan hunne geboorteplaats en betrekkingen verlaten moeten. Deze slaven staan onder een’ blanken opzigter, die in de rincon woont en hen zeer goed behandelt, inzonderheid de slavinnen! Wenschelijk ware het, dat het lot der slaven overal zoo dragelijk was als op Curaçao en daarbij behoorende eilanden. Maar nog in deze dagen, waarin menschelijkheid en staatkunde zich vereenigen, (welk een zeldzaam verschijnsel!) om den toestand der Neger-slaven in de Westindiën te verzachten, en allengs den tijd voor te bereiden tot eene volkomene vrijheid, vindt men nog plaatsen, waar de slaven onmenschelijk behandeld worden. Aan het hoofd daarvan staat onzeNederlandsche kolonie Suriname, die hare oude beruchtheid van hardheid en wreedheid jegens de slaven tot op dezen dag staande houdt, en de inwoners van andere Westindische koloniën, die aan het gezigt der slavernij gewoon zijn, met verontwaardiging over haar doet spreken. Twee geloofwaardige menschen verhaalden mij, dat zij, in eene der laatste maanden van 1823, even buiten Paramaribo, eene jonge Negerin zagen afstraffen met zweepslagen, zoodat, toen zij voorbijgingen, de harde en sterke huid der slavin reeds op alle plaatsen was opengereten! Een gevolg dezer slechte behandeling is, dat de slaven op Suriname bijna niet voorttelen; terwijl het voorbeeld van onze eilanden doet zien, hoezeer hun getal bij eene redelijker behandeling gedurig toeneemt. Doch hierop zijn ook de Directeurs en Administrateurs (bekend wegens derzelver menschlievendheid en onbaatzuchtigheid!) niet eens gesteld; want de moeders dienen dan eenigen tijd uit het werk te blijven, en de kinderen zoo vele jaren verzorgd te worden, eer ze tot den arbeid kunnen gebruikt worden.

Gemakkelijker is het, slaven van de kust van Afrika te koopen; deze zijn daarenboven veel dommer dan de Negers, die tegenwoordig in de Westindiën geboren worden, en dus zoo veel niet te vreezen. – ‘Maar, de slavenhandel is immers afgeschaft?’ – Zoodanig afgeschaft, dat er nooit een tijd is, of er bevindt zich een slavenschip, komende van Afrika, in eene der kreken, of voor de rivier, of ook wel voor de stad Paramaribo zelve. Die geen vreemdeling te Suriname is, weet zulks. Evenwel moet het gezegd worden, dat deze schandelijke handel (welke ook voor de Europesche bezittingen in de Westindiën ten hoogste gevaarlijk is, omdat het het getal der zwarten en gekleurden aanzienlijk vermeerdert, hetwelk reeds zoo overmagtig is, dat men geen Profeet behoeft te zijn, om te voorspellen, dat de slavenstand in de Westindiën geene halve eeuw meer duren zal, en dat het den Europesche Mogendheden moeite zal kosten, wegens den thans niet meer uitroeibaren haat tusschen blanken en gekleurden, hunne bezittingen in Amerika nog zoo lang te behouden) zeer verminderd is, en dat dezelve thans hoofdzakelijk gedreven wordt op Suriname, en op Cuba en Portorico. Maar, om dien onchristelijken handel geheel te keer te gaan, zijn de maatregelen, tot dusverre genomen, veel te zwak. Dewijl ik nu toch daarvan spreek, wil ik twee voorbeelden bijbrengen, welke in 1823 alhier gebeurd zijn, en het gebrekkige der maatregelen tot afschaffing van den slavenhandel aantoonen.

Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_vad003182401_01/_vad003182401_01_0374.php

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *