Bob Wit – Bonaire en Nederland: rechtstreekse of knellende banden? Lezing tgv Partido Demokratiko Boneriano 19 december 2009

augustus 30, 2020

BES

Ik zal het vanavond met u hebben over het komende referendum en de zeer fundamentele keuze die daarbij door het volk van Bonaire gemaakt moet worden. Die keuze betreft de staatkundige toekomst van Bonaire, de wijze waarop en door wie Bonaire in de toekomst zal worden geregeerd en bestuurd. Nou is die staatkundige structuur uiteraard niet een doel op zichzelf. Het uiteindelijke doel van elke staatkundige constructie is het welzijn, de bienestar, van het volk, in dit geval het Bonairiaanse volk. Ik maak hierbij twee kanttekeningen. In de eerste plaats, als we spreken over welzijn, dan hebben we het niet alleen over het hier en nu of over de nabije toekomst. Het gaat ook over het welzijn op de lange termijn. In de tweede plaats is welzijn niet alleen maar materiele welvaart. Het omvat ook niet alleen concrete zaken zoals goed onderwijs, een goede en betaalbare volksgezondheid, een robuuste sociale zekerheid en veiligheid, alhoewel al deze zaken natuurlijk van het grootste belang zijn. Welzijn betekent echter ook dat je je thuis kan voelen in je eigen samenleving, dat je eigen taal kan gebruiken, dat je je eigen toekomst zelf ter hand kan nemen en kan vormgeven, dat je, al dan niet tezamen met anderen, zelf verantwoordelijkheid kan dragen voor je eigen land of eiland en zelf mede de richting kan bepalen waarin die samenleving zich zou moeten ontwikkelen. Ik breng in herinnering de woorden van de Engelse filosoof John Stuart Mill: “if a person possesses any tolerable amount of common sense and experience, his own mode of laying out his existence is the best, not because it is the best in itself, but because it is his own mode.

Bij welzijn gaat het dus zowel om concrete, tastbare zaken als minder tastbare zaken. Het gaat, in andere woorden, om pan i respet. Nu heb ik vaak horen zeggen dat je van respect of autonomie, ook zo’n minder tastbaar begrip, niet kan eten en dat is zeker waar. Maar ook is waar wat de Bijbel zegt: de mens leeft niet bij brood alleen… Men zal het zich dus niet kunnen veroorloven om alleen maar de ogen gericht te houden op het brood dat men voorgehouden of voorgespiegeld krijgt. Men zal zich ook moeten afvragen op welke wijze men zijn eigen bestaan wil inrichten en daarvoor verantwoording of in ieder geval mede verantwoording wil dragen. Want autonomie is niet alleen maar vrijheid, is niet alleen maar het hebben van rechten, het is niet alleen maar iets “leuks”; autonomie impliceert vooral ook verantwoordelijk zijn voor je eigen samenleving en verantwoordelijkheid dragen voor je eigen bestaan, al dan niet tezamen met anderen. Alleen door verantwoordelijkheid te dragen kan de mens immers volledig mens zijn en kan de burger een volwaardige burger worden.

Dat het referendum op Bonaire zal worden gehouden is zeker. De gehele eilandsraad heeft daartoe unaniem besloten. Ook van Nederlandse zijde wordt, zij het pas de laatste tijd, benadrukt dat het houden van een referendum over de toekomstige staatkundige structuur van Bonaire op zichzelf geen slechte zaak is. So far, so good dus. De meningen verschillen evenwel over de vraag waarover dat referendum nu eigenlijk moet gaan. De Nederlandse regering en de BES-commissaris zijn van mening dat aan de burgers gevraagd kan worden of ze akkoord gaan met de huidige invulling van de “direkte band met Nederland” maar dat de meer fundamentele en onderliggende vraag of Bonaire wel deel van het Nederlandse staatsbestel wil worden thans niet meer aan de orde is. Ook enkele Antilliaanse zwaargewichten zoals Miguel Pourier, Jaime Saleh enRichart Hart lijken deze mening te zijn toegedaan. Ik kom daar zo op terug.

Bonaire staat op een historisch kruispunt van zijn toekomstige ontwikkeling. Het kan rechtsaf of linksaf. In 2006 hebben de bestuurders beslist dat het rechtsaf wordt: integratie in Nederland als openbaar lichaam. En vervolgens is het Nederlandse ambtenarenapparaat en de Nederlandse politiek druk aan de slag gegaan met het uitwerken van die beslissing. Dat is voorwaar geen eenvoudige zaak. Er is al heel wat werk in gaan zitten en dat zal mogelijk nog tot in lengte van jaren het geval blijven. Het is dus zeer begrijpelijk dat er van Nederlandse zijde nogal wat weerstand is tegen het openstellen van de mogelijkheid om alsnog linksaf, althans een andere richting, in te slaan. Aan de andere kant valt het niet te ontkennen dat het hier wel om de toekomst van het Bonairiaanse volk gaat. Dat volk en geen ander is de drager van het Bonairiaanse zelfbeschikkingsrecht. Niet de Nederlandse politici, niet de BES-commissaris, niet de Nederlandse ambtenaren en zelfs niet de Bonairiaanse politici. Alleen het Bonairiaanse volk heeft het recht om zich uit te spreken over zijn eigen toekomst. Dat is fundamenteel. Dat is de kern van het internationale zelfbeschikkingsrecht. Tegelijkertijd is het ook waar dat waar die keuze samenwerking met het moederland of in dit geval ook de andere eilanden binnen het Koninkrijk noodzakelijk maakt er over de uiteindelijke invulling van de gekozen richting te goeder trouw en in redelijkheid zal moeten worden overlegd. Maar dat komt pas aan de orde wanneer het volk heeft beslist of het rechts- of linksaf wil gaan.

In beginsel zijn er drie richtingen: onafhankelijkheid, vrije associatie of integratie. In het eerste geval zal het moederland in beginsel medewerking moeten verlenen en in de meeste gevallen is het moederland meer dan bereid om dat te doen. Het is, vanuit het internationaalrechtelijke perspectief, het minst problematische scenario. Duidelijk is echter, ik verwijs maar naar het geval Aruba, dat een overzees gebiedsdeel niet gedwongen kan worden om onafhankelijk te worden. Duidelijk is ook dat een overzees gebiedsdeel evenmin gedwongen kan worden om te integreren in het moederland.
Indien een volk geen van beide richtingen uit wil zal er dus wel voor een tussenweg moeten worden gekozen. Die tussenweg wordt ook wel vrije associatie genoemd. Voorzover die vrije associatie niet aan alle voorwaarden voldoet maar niettemin in relatieve vrijheid is overeengekomen door het moederland en het overzeese gebiedsdeel wordt ook wel gesproken van “de vierde optie”. Als de tegenwerping hier is dat het moederland niet gedwongen kan worden om aan zo’n tussenoplossing mee te werken, dan is mijn antwoord daarop dat dat niet juist kan zijn.

The fact of the matter is dat de handen van een moederland in deze materie nu eenmaal tot op zekere hoogte gebonden zijn. Noem dat de conseqentie van de koloniale erfzonde of iets anders, maar dat is de realiteit van neo-koloniale verhoudingen. Zo is het een uitgemaakte zaak dat het moederland niet het recht heeft om zich eenzijdig van zijn overzeese gebiedsdelen los te maken. Het moederland heeft, anders dan het overzeese gebiedsdeel, niet het recht op zelfbeschikking. Tel daarbij op het feit dat het moederland het overzeese gebiedsdeel niet kan dwingen om onafhankelijk te worden en evenmin om te integreren in het moederland, dan kan de conclusie geen andere zijn dan dat het op de een of andere manier met het overzeese gebiedsdeel tot een invulling van een tussenpositie zal moeten komen als dat de richting is die het gebiedsdeel wil opgaan. Men zou het feit dat het overzeese gebiedsdeel in dit verband meer rechten heeft dan het moederland in zekere zin “oneerlijk” kunnen noemen maar ik zou menen dat die “oneerlijkheid” ruimschoots wordt gecompenseerd door de “oneerlijkheid” van het koloniale verleden en, meer nog dan dat, de “oneerlijkheid” van de reëele machtsverhoudingen tussen het moederland en het overzeese gebiedsdeel. Die machtsverhoudingen zullen onmiskenbaar van belang zijn bij het bepalen van de inhoud van die tussenoplossing. Die inhoud zal immers in gezamenlijk overleg en via onderhandelingen tussen moederland en overzees gebiedsdeel moeten worden vastgesteld. En het moederland heeft daarbij, gelet op zijn overmacht aan kennis, geld en mensen de “upper hand” zij dat bij de onderhandeling – ik zeg het nogmaals – goede trouw en redelijkheid de richtsnoeren zijn welke door beide partijen in acht moeten worden genomen.

Wat zijn nu de argumenten om het Bonairiaanse volk het recht te onthouden om zich uit te spreken over de richting die het wil inslaan?
Deze zijn velerlei. Ik zal proberen om een voor een op die argumenten in te gaan.

Een steeds terugkerend argument is dat in 2006 nu eenmaal al gekozen is voor de richting welke thans wordt uitgewerkt. En afspraak is afspraak. Er wordt erkend dat die beslissing weliswaar door de bestuurders en niet door het volk is genomen maar daartegenover wordt beweerd dat de keuze voor integratie in Nederland als openbaar lichaam een logische invulling en uitwerking is van de optie waarvoor het volk in het referendum van 2004 heeft gekozen, tw een rechtstreekse band met Nederland. Impliciet wordt derhalve erkend dat de politici niet zonder voorafgaande machtiging van de bevolking hadden mogen beslissen dat Bonaire zou integreren in Nederland. De strekking van het argument is echter dat de politici in 2006 die machtiging ook hadden.

Mijn antwoord daarop is tweeledig. Een rechtsreekse band hebben met iets is iets anders dan deel worden van iets. Dat is een kwestie van logica. Veel belangrijker is echter het volgende. Hoewel indertijd in de aanloop van het referendum van 2004 hier en daar het woord “integratie” is gevallen in verband met de optie ‘lasonan direkto” werd tegelijkertijd gesuggereerd dat dit zou zijn met volledig behoud van de autonomie, alhoewel bij andere gelegenheden ook wel gesproken werd over het behoud van “zoveel mogelijk autonomie.” In een en dezelfde zin werd beweerd dat de taken, die Bonaire niet zelf kan doen, samen met Nederland zouden worden gedaan maar ook dat Nederland die taken zou overnemen. Daarnaast werd door de toenmalige regeringspartij ook via de media voorlichting verstrekt over deze optie van rechtstreekse banden met Nederland welke op zijn minst verwarrend kan worden genoemd om niet te zeggen verwonderlijk. De toenmalige gedeputeerde belast met struktura estatal, de heer Dortalina maakte in die tijd onderscheid tussen lasonan direkto en lasonan indirekto (via Korsou) ku Hulanda. In de Extra van 26 augustus 2004 verscheen een uitvoerig interview met de gedeputeerde onder de kop: “Diputado Dortalina ta splika posishon di gobiernu di Boneiru: Boneiru no por bira provinsia ni munisipio di Hulanda.” Hij zegt daarin onder meer het volgende: “E integrashon ku ta papia di dje ta nada menos ku un laso integral ku Hulanda i no un integrashon total den Hulanda… Nos no kier perde nos autonomia di ningun manera, al kontrario, nos ke amplia nos autonomia mas tantu ku ta posibel.” Iets verderop stelt de heer Dortalina: “ Gobiernu di Boneiru ta boga pa integrashon den derecho komo suidadano hulandes i no integrashon konstitushonal.” Ik hoop dat u het nog kan volgen want hier raak ik het spoor al enigszins kwijt. In de Extra van 2 september 2004 is de gedeputeerde wederom aan het woord. Hij legt daarbij uit dat je bij “laso direkto” twee kanten uit kan: “Nos por tuma e kaminda di integrashon total den Hulanda (modelo di integrashon) of nos por tuma e kaminda di asosashon ku Hulanda (modelo di asosashon).” Dortalina legt vervolgens uit dat Nederland waarschijnlijk nee zal zeggen tegen integratie en voegt daaraan toe dat “nos no ke bira munisipio pasobra si nos bira un munisipio nos ta perde tur nos autonomia.” Uiteindelijk belandt hij dan bij de “asosiashon ku tambe ta un forma di laso direkto ku Hulanda. Hulanda por aksepta fasilmente pasobra na 1993 ya kaba ela ofrese Boneiru esaki.” Het 1993 model waarover ik straks nog iets meer zal zeggen.

Waar het op neer komt, is dat de rechtsreekse band met Nederland uiteindelijk moest opleveren dat Bonaire geen deel van Nederland zou worden maar dat de Bonairianen op belangrijke gebieden als onderwijs, volksgezondheid en sociale zekerheid wel dezelfde rechten zouden krijgen als Nederlanders in Nederland. Bonaire zou daarenboven zoveel mogelijk zijn autonomie behouden en zelfs wellicht nog meer autonomie krijgen terwijl – en ik verwijs nu naar een brief van de heer Booi aan de heer Abraham van 3 september 2004 – “introdukshon di kasamentu di homoseksual, eutanasia, leinan immoral, bendementu di droga legal, legalisashon di aborto et” niet op Bonaire zouden worden geduld. Zoals de heer Booi stelde: “Nos partido ku ta un partido kristian, hamas lo por acepta e tipo di leinan aki ku ta bai den kontra di nos prinsipionan i kultura.”

Voor alle duidelijkheid: ik citeer de heren Dortalina en Booi niet om te suggereren dat zij hebben gelogen en het volk opzettelijk hebben misleid. Ik citeer hen om duidelijk te maken dat er ten tijde van het referendum in 2004 zelfs bij de bestuurders grove misconcepties bestonden over wat integratie en associatie nu eigenlijk precies inhoudt en wat de mogelijkheden zijn binnen deze respectieve concepten. Want elk concept heeft nu eenmaal zijn grenzen. Zo betekent integratie in Nederland, ook als dat voorlopig gebeurt in de vorm van een openbaar lichaam, nu eenmaal dat je onder de Nederlandse Grondwet valt. Die Grondwet is de belichaming van wat wel de gedecentraliseerde eenheidsstaat wordt genoemd. Dat betekent dat zeg maar alle belangrijke wetten op het niveau van het Rijk, door de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement te Den Haag ,worden tot stand gebracht en dat die wetten niet in strijd mogen zijn met de Grondwet.
Diezelfde Grondwet bepaalt dat het niet de rechter maar het parlement – het Nederlandse parlement – zelf is dat mag uitmaken of een wet al dan niet in strijd met de Grondwet is. Die Grondwet kent als eerste artikel het gelijkheidsbeginsel cq het discriminatieverbod. Jaren geleden heeft het Nederlandse parlement dat artikel zo geïnterpreteerd dat het aan mensen van gelijk geslacht verbieden om met elkaar te huwen discriminatie oplevert. De staatsrechtelijke logica brengt dus met zich dat waar in geen enkel deel van Nederland discriminatie kan worden toegestaan het homohuwelijk ook op Bonaire als het eenmaal deel van het Nederlandse staatsbestel vormt moet worden ingevoerd. De afspraak was dat dat pas na een aantal jaar zou gebeuren maar dat is een afspraak van de Nederlandse regering die door het Nederlandse Parlement kan worden – en recentelijk reeds is –overruled. Als je dit soort wetten perse niet wilt of als je in ieder geval niet wilt dat dergelijke wetten je worden opgelegd, dan is integratie niet je optie. Zou Bonaire met Nederland geassocieerd zijn, bijv als Koninkrijkseiland, dan zou dit probleem niet spelen. Bonaire zou ook dan, zoals nu al, gebonden zijn aan diverse mensenrechtenverdragen maar geen van deze verdragen kwalificeren het niet openstellen van het huwelijk voor mensen van hetzelfde geslacht als discriminatie. Ook het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is nooit zover gegaan.
Bij associatie doet zich dit probleem dus niet voor.

Een andere consequentie van het integreren in een gedecentraliseerde eenheidsstaat is dat uiteindelijk de wetgeving binnen die eenheidsstaat zoveel mogelijk gelijk moet zijn behoudens daar waar op objectieve gronden verschil onontkoombaar is. Weliswaar worden thans voorlopig de bestaande Antilliaanse wetten grotendeels voor de BES van toepassing verklaard maar dit is alleen maar om de overgang niet te abrupt te maken. Welke wetten wel en welke niet van toepassing worden op Bonaire, wordt niet bepaald en kan vanuit de logica van de eenheidsstaat ook niet worden bepaald door Bonaire, maar door de Nederlandse politiek, waarop Bonaire geen enkele directe invloed kan uitoefenen. Wanneer bepaalde wetgeving ingevoerd of veranderd zal worden wordt evenmin op Bonaire bepaald. Wetgeving welke thans
wordt ingevoerd maar later in Nederlandse ogen problematisch zou kunnen blijken, kan anytime door de Nederlandse politiek worden veranderd. Bonaire heeft daarover geen enkele zeggenschap, hooguit een vrij zwak recht om te worden geconsulteerd.

Ook hier is een groot verschil met de associatie-constructie. In de intertijd door Nederland in 1993 geconcipieerde Ontwerp Staatsregeling voor Bonaire, is geregeld dat Bonaire in samenwerking met Nederland zijn eigen wetgeving vaststelt. Daarbij worden twee soorten wetgeving onderscheiden: gewone wetgeving welke door de Bonairiaanse regering en het Bonairiaanse parlement wordt vastgesteld en welke vervolgens door de Bonairiaanse Gouverneur wordt afgekondigd behoudens in het geval de Gouverneur de landsverordening in strijd acht met een hogere regeling. Daarnaast is er nog wetgeving op bepaalde, nader in de Staatsregeling omschreven, gebieden waar de gouverneur, de regering en het parlement gezamenlijk de wet vaststellen. Daarbij speelt de gouverneur een meer sturende rol en ook heeft hij meer mogelijkheden om die wetgeving uiteindelijk door te drukken indien zulks in het belang van Bonaire of het Koninkrijk wordt geacht.

Maar zo’n wetsontwerp zal niet dan na de nodige discussie met de Bonairiaanse regering en het Bonairiaanse parlement kunnen worden vastgesteld. En wanneer die landsverordening ondanks verzet van regering en parlement toch wordt vastgesteld kunnen zij alsnog in beroep gaan bij de Raad van State.
Deze vorm van wetgeving lijkt sterk geinspireerd door art 56 van de Staatsregeling van Anguilla. Het is in dit verband wellicht interessant om te vermelden deze bepaling nimmer is toegepast. Steeds hebben de gouverneur en politici van Anguilla over dit soort wetten overeenstemming weten te bereiken. Ik zeg hier niet dat dat de Ontwerp Staatsregeling van 1993 zaligmakend is maar ik constateer wel dat binnen dit staatsrechtelijke kader nimmer wetgeving tot stand kan komen waarbij Bonaire zelf geen betrokkenheid heeft gehad, terwijl anderzijds Nederland via de gouverneur eveneens een flinke vinger in de pap heeft. Dat is dan wat je met recht kan noemen wetgeving die Bonaire samen met Nederland tot stand brengt. Tevens is duidelijk dat in deze opzet echt maatwerk kan worden geleverd, waarbij tal van Nederlandse wetgeving welke voor Bonaire niet relevant of zelfs contraproductief is, geheel buiten beschouwing kan blijven. Vanuit het autonomie-perspectief heel goed voor Bonaire, vanuit het perspectief van de Nederlandse wetgever een grote alivio aangezien men zijn tijd nu geheel aan Nederland zelf kan wijden.

Dit zijn objectieve feiten en vaststellingen die de bevolking in 2004 en ook daarna nimmer zijn voorgehouden. Ik moet dan ook constateren dat de keuze van de optie rechtstreekse banden met Nederland onmogelijk kan worden gezien als een duidelijke machtiging van de bevolking aan zijn politici om te onderhandelen over integratie van Bonaire in Nederland. Zo’n machtiging kan alleen worden aangenomen indien die optie duidelijk als zodanig aan de bevolking is voorgelegd en deze optie gekozen is na een duidelijke en objectieve voorlichting omtrent de eventuele consequenties en de voor- en nadelen daarvan.
Hiervan is absoluut geen sprake geweest. En dus moet ik blijven bij mijn vaststelling dat de door de Bonairiaanse bestuurders met Nederland overeengekomen integratie van Bonaire in Nederland bij gebreke vanzo’n deugdelijke machtiging ongeautoriseerd en dus volkenrechtelijk ongeldig is. Dat de bevolking na het slotakkoord in 2006 wederom de partij welke voor dat slotakkoord verantwoordelijk is bij de eilandsraadsverkiezingen in het regeerzadel heeft geholpen is in dit verband van geen enkel belang aangezien ook toen nog geen duidelijkheid bestond omtrent de werkelijke consequenties van de gemaakte keuze. En dat het bij eilandsraadverkiezingen het om veel meer gaat dan de ontwikkelingen in de staatkundige  structuur is evident.

Door een enkeling (Prof. Saleh) is aangevoerd dat de oplossing om van Bonaire een openbaar  lichaam te maken niet betekent dat Bonaire integreert in het land Nederland maar dat dit eerder moet worden beschouwd als een sui generis oplossing die kwalificeert als een uitwerking van de “vierde optie”. Dit zou dan betekenen dat deze oplossing geheel past in de keuze welke de bevolking in 2004 heeft gemaakt: een rechtstreekse band met Nederland.
Prof. Saleh acht de gekozen oplossing met name niet te kwalificeren als integratie in Nederland omdat het niet een volledige integratie is. Immers, zo betoogde hij in een interview bij radio BonFM, er zal sprake zijn van een van Nederland verschillende wetgeving, verschillend geldstelsel, verschillend belasting systeem, enzovoorts.

Ik kan op dit punt kort zijn. Dat de integratie in Nederland nog niet volledig is, betekent niet dat het geen integratie is. Halfvolle melk is ook melk. Bovendien is ook van Nederlandse zijde toegegeven dat het hier wel degelijk om integratie gaat. Zo stelde staatssecretaris Bijleveld in een interview in het Antilliaans Dagblad van 21 november 2009: “Bij de onderhandelaars heeft er vanaf dat moment (het slotakkoord in 2006, JW) geen enkele onduidelijkheid meer kunnen bestaan dat het om integratie in het Nederlandse staatsbestel ging.” Dat argument gaat dus niet op.

Verder is er door verscheidene personen betoogd dat Bonaire met Nederland om de tafel moet gaan zitten om te onderhandelen over de taken welke Bonaire zelf zou kunnen doen. Van Nederlandse zijde is ook meermalen gezegd dat er ruimte is om over de taakverdeling tussen Bonaire en Nederland te onderhandelen. Voorts wordt er op gewezen dat er over vijf jaar een evaluatie plaats zal vinden waarbij bekeken kan worden in hoeverre Bonaire nog meer taken op zich kan  nemen en waarbij dan mogelijk zelfs een grotere autonomie kan worden verkregen. Door een enkeling wordt zelfs geopperd dat Bonaire in de loop der tijd wellicht alsnog kan uitgroeien tot een autonoom land à la Aruba.

Hoewel dit soort argumenten verleidelijk in de oren klinkt, dient hierbij de realiteit niet uit het oog te worden verloren. In de eerste plaats, als wij praten over het verdelen van taken en het toedelen van zoveel mogelijk taken aan Bonaire zelf, spreken wij vrijwel uitsluitend over uitvoerende taken en niet over wetgeving. In de gedecentraliseerde eenheidsstaat Nederland is de wetgeving nu eenmaal vrijwel geheel in handen van de formele wetgever, de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement. Deze instituten bepalen de regels volgens welke de Bonairiaan zal moeten leven indien Boanire een openbaar lichaam wordt. Daarbij kunnen ze op bepaalde terreinen weliswaar bepalen dat voor Bonaire speciale regels zullen gelden maar het blijft hun beslissing en Bonaire heeft daarin geen enkele “say”. De voorgespiegelde ruimte voor meer autonomie bestaat dus wel maar deze is veel beperkter dan vaak wordt beseft. Deze zelfde beperkingen gelden voor de evaluatie over vijf of tien jaar, tenzij Nederland zou besluiten de Grondwet drastisch te wijzigen om een vergaande autonomie, ook op wetgevend terrein, voor de 20.000 inwoners van de BES-eilanden mogelijk te maken. Dit laatste lijkt in het geheel niet waarschijnlijk. Ik wijs er ook nog op dat eenmaal geïntegreerd in Nederland als openbaar lichaam er geen weg terug meer is voor Bonaire.

De keuze die over vijf jaar nog gemaakt kan worden is of Bonaire een openbaar lichaam blijft dan wel een bijzondere gemeente wordt. Dit is bij de behandeling van de WolBes duidelijk door de regering gezegd en past ook geheel in het internationale recht dat integratie in de regel als een van de eindstations ziet. De ontwikkeling over vijf à tien jaar kan dan alleen nog maar gaan in de richting van een verdere integratie waarbij het meer om meer gelijke rechten gaat dan om meer autonomie. Elke gedachte dat Bonaire ook nadat het openbaar lichaam is geworden ooit nog zou kunnen switchen en uitgroeien tot een autonoom land a la Aruba of Curacao dient derhalve met ferme hand naar het rijk der fabelen te worden verwezen. Er is dan ook bij integratie praktisch gesproken geen weg terug meer. Ook dat is een objectief feit dat de bevolking moet weten voordat het een keuze maakt.

Ook wordt met enige regelmaat betoogd dat het fundament van de staatkundige ontwikkeling in Bonaire niet meer kan worden gewijzigd aangezien alle projecten die thans door Nederland worden uitgevoerd dat fundament, te weten Bonaire als openbaar lichaam, als uitgangspunt hebben. De redenering is dan dat als dat uitgangspunt wordt verlaten er ook geen reden meer is om de thans door Nederland ontplooide activiteiten voort te zetten. Dit is duidelijk een misvatting de marka major. De juridische verplichting van Nederland om Bonaire te helpen vindt onder meer zijn grondslag in art. 73 van het Handvest van de Verenigde Naties en in art. 36 van het Statuut. Voorts breng ik in herinnering dat bij het Hoofdlijnenakkoord van 2005 werd afgesproken dat er ook voor de BES-eilanden een gezonde startpositie zou worden gecreëerd en dat er “op de drie eilanden – in nauwe samenwerking met Nederland – een duurzame sociaal-economische ontwikkeling wordt bereikt, welke is gericht op: een evenwichtige economische groei, volledige werkgelegenheid, sociale vooruitgang, een hoog niveau van bescherming en veiligheid en een continue zorg voor de kwaliteit van het milieu, alsmede de zorg voor het verkrijgen van  investeringsmiddelen die noodzakelijk zijn voor de bevordering van die duurzame ontwikkeling. Dit moet leiden tot een aanvaardbaar voorzieningenniveau voor de burgers van Bonaire, Saba en Sint Eustatius.”

In datzelfde document staat evenwel niet dat daarbij het uitgangspunt zou moeten zijn dat de drie eilanden openbaar lichaam van Nederland worden. Integendeel, in het akkoord stond daarover slechts “dat de directe/nieuwe band betekent dat Bonaire, Saba en Sint Eustatius ieder voor zich de verantwoordelijkheid nemen voor duurzame ontwikkeling van de eigen samenleving, waarbij de drie eilanden onderkennen dat deze ontwikkeling mede gerealiseerd wordt in samenwerking met Nederland.”

Pas een jaar later, in 2006, werd op bestuurlijk niveau afgesproken dat de eilanden openbaar lichaam zouden worden binnen het Nederlandse staatsbestel. Het een is dus geenszins onlosmakelijk verbonden met het ander. Integendeel, ik durf hier zelfs te stellen dat al hetgeen thans door Nederland aan goeds wordt opgebouwd vrijwel geheel kan blijven voortbestaan binnen het associatie-model van 1993. Ook dat model gaat immers uit van nauwe samenwerking tussen Nederland en Bonaire maar dan wel een samenwerking tussen gelijkwaardige partners en niet een die, naar het gevoelen van menig Bonairiaan, meer weg heeft van een invasie.

Weer een ander argument dat gebruikt wordt om de fundamentele keuze tussen integratie en associatie niet aan de orde te hoeven stellen is dat er inmiddels teveel tijd is verstreken. Weliswaar wordt nu toegegeven dat het op zich mogelijk is om ook binnen het Koninkrijk een beperkt associatie-model te ontwerpen maar het zou toch wel zeker, zo wordt beweerd, een paar jaar gaan kosten om een dergelijk model uit te werken. En daarvoor is nu geen tijd meer gelet op de streefdatum van 10-10-10. Dat is dan weliswaar jammer voor Bonaire maar, zo vervolgt de redenering, Bonaire kan nu eenmaal niet de andere eilanden nog eens langer laten wachten op de uitwerking van hun zelfbeschikkingsrecht.

Dit argument lijkt mij, nog afgezien van de vraag of 10-10-10 wel haalbaar is, bijzonder zwak. In de eerste plaats weet ik helemaal niet zo zeker of de uitwerking van het alternatief wel zo lang zou moeten duren. Vergeet niet dat er al een model staatsregeling van 1993 op tafel ligt. Zeker, dit moet worden aangepast en gemoderniseerd en ook zullen er de nodige organieke wetten moeten komen maar dit alles kan voortvarend en in gezamenlijk overleg met Nederland worden uitgewerkt. Het is in ieder geval heel wat minder bewerkelijk en gecompliceerd dan de Bes-wetgeving die thans op het bordje van de Tweede Kamer ligt. Verder moet ik opmerken dat deze argumentatie mij doet denken aan de man die zijn vader en moeder had doodgeschoten en vervolgens de rechter vroeg hem clement te behandelen aangezien hij recentelijk wees was geworden. De Nederlandse regering is immers zelf ook debet aan de tijd welke inmiddels verloren is gegaan. Zij beschikt immers over een bataljon aan deskundigen – onder meer Dr Hillebrink die aan het onderwerp van het zelfbeschikkingsrecht in Aruba en de Nederlandse Antillen zelfs een heel proefschrift heeft gewijd dat reeds in 2007 gereed was en waaruit duidelijk blijkt dat er met de afspraken van 2006 iets mis was. Daarenboven heeft de Democratische Partij reeds in een vroeg stadium ook tegenover de Nederlandse politiek zijn bedenkingen geuit over deze afspraken en heeft de beweging Awor t’e Ora reeds vanaf 2008 de
staatssecretaris aangeschreven om te bevorderen dat er een nieuw referendum zou worden georganiseerd. Dat alles zonder enig resultaat.

Eerst vanaf het midden van dit jaar is er een politieke meerderheid in de eilandsraad ontstaan die eindelijk in staat is gebleken om een referendum af te dwingen. Dat dit zo lang geduurd heeft kan het Bonairiaanse volk in ieder geval niet worden verweten. En tenslotte meen ik dat dat met enige creativiteit heel wel een oplossing worden gevonden om de andere eilanden te accomoderen. Men zou – ik noem maar eens wat – bijvoorbeeld Bonaire voorlopig als enige eiland in de Nederlandse Antillen kunnen laten zitten waarbij dan via een algemene maatregel van rijksbestuur dit wel zeer versmalde land zou kunnen worden bestuurd voor de tijd die nog nodig is om het 1993 model uit te werken. Een voordeel hierbij is dat de gouverneur van de Nederlandse Antillen een Bonairiaan is die in een vroeger leven ook gezaghebber op Bonaire is geweest. Ik heb het al vaker gezegd: waar een wil is, is een weg.

Ik moet tot een afronding komen.

Het komende referendum is van groot belang voor Bonaire. Er zullen dan ook zoveel mogelijk Bonairianen moeten komen stemmen in dat referendum. Daarbij zal men verder moeten kijken dan de BES-neus lang is. Men zal zich niet moeten laten afleiden door bijzaken en men zal zich niet moeten laten beïnvloeden door emotionele verhalen van het ene of het andere kamp. Men zal zich ook niet in de luren moeten laten leggen door spiegel- en kraaltjes tactieken noch door dreigementen of onruststokerij. Men zal zich niet moeten laten leiden door wat Nederland mogelijk van de ene of de andere keuze zal denken of wat daarvan beweerdelijk misschien het gevolg zou kunnen zijn. De Bonairiaan zal zich gewoon dienen uit te spreken over welke richting hij of zij met Bonaire wil inslaan, wat een ander daarvan dan ook zou mogen denken. Daarbij zal de Bonairiaan thans wel correcte informatie dienen te verkrijgen. Informatie over wat de ene en de andere richting inhoudt of zou kunnen inhouden maar ook over de grenzen van die richtingen. Dat is voorwaar geen eenvoudige zaak en geen eenvoudige keuze. Maar de keuze moet worden gemaakt.

Aan de ene zijde integratie in de vorm van een openbaar lichaam, een definitieve keuze en zonder een weg terug. Een mogelijkheid om ooit volledig Nederlands staatsburger te worden met gelijke rechten maar zo te zien voorlopig nog niet. Mogelijk ooit gelijke rechten maar nauwelijks, althans een zeer beperkte, autonomie en vrijwel geen enkele zeggenschap over de inhoud van de geldende regels. Aan de andere zijde associatie in de vorm van het 1993 model. Een van Nederland te onderscheiden entiteit en identiteit waarin een recht op bijstand van Nederland bestaat maar waarin geen rechtsbasis bestaat voor gelijke rechten. Waarin een grote, zij het met Nederland gedeelde, autonomie bestaat, waarin de Bonairiaan een grote zeggenschap heeft.

Aan U, Bonairianen, de beslissing om uit te maken in welke staatsrechtelijk structuur u zich het beste thuis zult voelen. Aan U, Bonairianen, om duidelijk te maken op welke wijze U de banden met Nederland wilt behouden en uitwerken. Aan U, Bonairianen, om aan te geven waar bij U de staatsrechtelijke schoen wringt of knelt: bij associatie of bij integratie. Maar wat u ook vindt en wat u ook denkt, geloof in uzelf, geloof in uw eiland, geloof in uw cultuur, keep the faith and stay the course!

Ik dank U.

Bob Wit – Bonaire, 19 december 2009

https://www.ccj.org/about-the-ccj/judges/wit/

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *