Het juiste jaar op te geven, waarin de landsschool door het Gouvernement werd geopend, is mij niet mogelijk. Hoewel er in het verslag over het beheer van den Staat der kolonie uit 1856 reeds gesproken wordt van eene landsschool, bezocht door 38 kinderen, meest van slaven, heb ik niet kunnen nagaan in welk jaar het Gouvernement zijn eersten onderwijzer heeft aangesteld. Wat men mij dienaangaande wist mede te deelen, bepaalde zich hiertoe, dat ongeveer een 35 jaar geleden de heer W.T. Meinhardt aan het hoofd stond der landsschool, bijgestaan door een kweekeling, uit eigen zak bekostigd. De school werd gehouden in het zelfde gebouw, thans nog in gebruik. Het had echter toen een verdieping tot woning van den onderwijzer. Later werd die verdieping onder Gezaghebber Wagner afgebroken en aan de school den tegenwoordigen vorm gegeven, die verre van doelmatig en fraai is te noemen.
Vóór genoemden heer Meinhardt was Bonaire echter niet geheel van onderwijs verstoken. De R.-K. Geestelijkheid gaf reeds haar onderricht, terwijl bijzondere meesters, zonder juist onderwijzer te zijn, hunne kennis aan het jeugdig geslacht meedeelden, o.a. de heeren J. Boom, P. Prince en M. Schotborgh. In 1884 werd aan het te geven onderwijs op de landsschool een vasten vorm gegeven en bepaald, dat het onderwijs omvatten zou: lezen, schrijven, rekenen, Nederlandsch, aardrijkskunde en vormleer. Aan het hoofd der school zou staan een onderwijzer der derde klasse met een traktement van f 800 tot f 1800, bijgestaan door een kweekeling(e) met f 300 tot f 600 als toelage, terwijl het hoofd voorts een derde klas onderwijzer(es), zou worden toegevoegd, indien het getal kinderen 120 of daarboven bedroeg.
In 1893 werden de traktementen verlaagd, zoodat thans slechts een maximum van f 1600 kan worden bereikt.
Als opvolger van den heer Meinhardt worden genoemd de heeren W. van Eps, W. van der Ree, A.G. Brauns. Toen kwam in 1897 ondergeteekende. Uit de verschillende jaarverslagen der school blijkt, dat het cijfer der schoolkomende kinderen nog al eens daling en rijzing onderging. Het grootst aantal kinderen, negertjes, kleurlingen en blanken is nooit boven de 130 geweest, waarvan slechts ⅙ gedeelte tot de blanken behoort. Het onderwijs is geheel kosteloos, terwijl voorts in alle schoolbehoeften van de kleinen wordt voorzien. Hiertoe is eene jaarlijksche som van f 200 uitgetrokken, later op mijn verzoek vermeerderd met f 25 voor prijsjes, ter bevordering van getrouw schoolbezoek. Werden bij mijne komst die schoolbehoeften uit Curaçao ontvangen, thans (ook op mijn verzoek) wordt de jaarlijksche bestelling door mij, na verkregen goedkeuring van den Raad van Politie, tevens school-commissie, rechtstreeks in Nederland gedaan. Pogingen, om enkele gegoede leerlingen eene kleine vergoeding te laten betalen, leden steeds schipbreuk. De vele moeilijkheden in aanmerking genomen, waarmede de onderwijzer hier te kampen heeft, kan het onderwijs eene vergelijking met Curaçao best door staan. En dat die moeilijkheden geen schimmen zijn, getuigen een paar voorbeelden.
De kinderen (ik heb nu die der lagere klasse op ’t oog) komen gewoonlijk met hun 7e jaar op school en beschouwen zich na de eerste H. Communie, d.i. op 12- of 13-jarigen leeftijd, als volleerd. Dit is dus een schooltijd van zes jaren, zal men zeggen, waarin een vlugge leerling dus juist de zes klassen, waaruit de school bestaat, zou kunnen doorloopen. Wat wil echter het geval? Van die 6 jaren wonen de leerlingen gewoonlijk slechts 4 jaren de lessen bij. Velen is dit niet ten kwade te duiden. Armoede dwingt hen hunne ouders in den arbeid bij te staan, ook al iets mee te verdienen. Anderen ontbreekt de noodige kleeding en voedsel. Ze willen dus wel, maar kunnen niet. Een ander gedeelte echter komt school naar eigen verkiezing; de ouders letten daar niet op of storen er zich niet aan. En wordt zoo’n ouder daarop gewezen, dan krijgt de onderwijzer tot bescheid: ‘Ik kan er niets aan doen, mijn jongen wil niet’ en treedt de onderwijzer wat krasser op, dan wordt hem de bedreiging toegevoegd: ‘Als meester ’t zoo niet wil, dan plaats ik mijn jongen op de Zusterschool’
Is een jongen nog al vlug van begrip en kan hij na een jaartje zelf zijn naam netjes schrijven, tien tegen één, dat hij van school wordt genomen om te gaan varen. Bijna alle jongens toch worden òf varensgezel òf visscher. Hun een flink ambacht te leeren, schijnt zelfs niet bij de ouders op te komen.
Een andere groote moeilijkheid is het Nederlandsch, dat voor de kinderen een struikelblok is en door de ouders als iets zonder nut wordt beschouwd. Men kan de huisgezinnen tellen, waar in het dagelijksch leven het Hollandsch wordt gesproken. De kleintjes hooren dus slechts de enkele uren, dat zij op school zijn, die taal. Den overigen tijd bedienen zij zich van de landstaal, het papiamentsch. Ik zeide zoo even, dat vele ouders, en hieronder uit den gegoeden stand, het aanleeren van het Nederlandsch beschouwen als tijdverspilling. Wat toch, zeggen zij, ‘heeft mijn jongen op lateren leeftijd aan zijn Hollandsch, tenzij hij in Gouvernementsdienst gaat, en slechts weinigen zijn hiertoe geroepen. Spaansch en Engelsch heeft hij noodig, dat zijn de talen, die hem den kost zullen geven. Daarmede komt hij hier in de West en over de geheele wereld terecht. Wordt alle briefwisseling met Amerika en Europa niet gevoerd in het Spaansch?’
Veel kan ik hiertegen niet inbrengen. Ik streef naar verspreiding van de Nederlandsche taal in een Nederlandsche kolonie, zij zoeken hun later voordeel. Daarbij komt nog, dat de landstaal zich aansluit bij het Spaansch, terwijl het Hollandsch daaraan geheel vreemd is. Dit sluit niet uit, dat men in beschaafde kringen met zijn Hollandsch niet terecht komt, integendeel, het is mij juist opgevallen, dat men in gezelschap wel degelijk het Hollandsch spreken kan en zelfs goed, maar men komt er zoo gauw niet toe.
Uitgezonderd des Zaterdags, zijn de schooluren van half negen tot half drie, met een speeltijd van één uur. Hieraan is voor de meisjes 3 maal ’s weeks nog een uur toegevoegd voor onderricht in de nuttige handwerken, waaronder het stroovlechten, haar gegeven door een dame, die hiervoor een toelage geniet van f 120 ’s jaars. In werkelijkheid kan er eerst tegen half tien sprake zijn van geregeld onderwijs, daar dan eerst de kleintjes van de leering komen.
Er zijn twee vacanties, een in September en een in December, te zamen één maand.
Elk half jaar wordt de school door de schoolcommissie bezocht, ten einde de gemaakte vorderingen na te gaan. Dan ook moet door mij een in duplo opgemaakt verslag van de school worden ingediend.
In het begin van dit opstelletje deelde ik u reeds mede, dat het schoolgebouw fraai noch doelmatig is en had daar kunnen bijvoegen: ook te klein. Onze tegenwoordige Landvoogd was hiervan ten volle overtuigd en daar het onderwijs Z.H. Ed. Gestrenge nauw ter harte ligt, wordt alles in ’t werk gesteld het onderwijs te bevorderen. Er mag dan ook wel een ruime som op de begrooting van Bonaire worden gebracht om de school naar de eischen des tijds te verbouwen en haar tevens van nieuwe schoolbanken te voorzien. De nu in gebruik zijnde dateeren van het jaar nul en voldoen in ’t geheel niet aan de wettelijke bepalingen daaromtrent.
Sinds November 1905 is mij een onderwijzer uit Nederland met de landbouw-akte toegevoegd, ten einde meer stelselmatig aan het jonge geslacht den veldarbeid bekend te maken, daar de landman hier steeds naar oude gewoonte zijne velden bearbeidt. Ook dit heeft Bonaire den Gouverneur te danken.