Na alle pogingen in de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw om de Antillen te herstructurere werd in 2000 (23-6-2000) het bestaansrecht van de Antillen door het referendum in Sint Maarten weer ten principale ter discussie gesteld. Bijna 70% van de bevolking van Sint Maarten koos voor de status van apart land binnen het Koninkrijk.
In 2004 en 2005 volgden referenda op Curaçao (8-4-2005, bijna 68% voor status van apart land binnen Koninkrijk), Saba (5-11- 2004, 86% voor rechtstreekse banden met Nederland à la Anguilla met Engeland) en Sint Eustatius (8-4-2005, bijna 77% voor behoud van Nederlandse Antillen).
Op Bonaire kon de bevolking op 10 september 2004 kiezen voor 4 opties:
A. Onderdeel van Nederlandse Antillen (16%)
B. Directe banden met Nederland (59%)
C. Apart land binnen het Koninkrijk (24%)
D. Onafhankelijkheid (1%)
Door deze uitkomsten werd de toekomst van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk in hoge mate bepaald:
• De Nederlandse Antillen zouden worden opgeheven;
• Curaçao en Sint Maarten zouden een status krijgen die vergelijkbaar is met die van Aruba;
• Voor de 3 kleinste eilanden (qua bevolking) moest een oplossing worden gevonden.
Door de toezegging van Nederland om hulp te bieden bij het oplossen van de financiële problemen werd op 21 oktober 2005 het zogenaamde hoofdlijnenakkoord gesloten. Op 26 november 2005 vond hierover de eerste rondetafelconferentie plaats.
Omdat de uitkomsten van de referenda op de 3 kleine eilanden verschillend was en ook de verwachtingen van Saba en Bonaire (hoewel beide kiezen voor directe banden) verschilden moest voor deze eilanden een nieuwe structuur worden verzonnen, die in de wandelgangen al gauw een ‘lex sui generis’ werd gedoopt. Aan de Raad van State werd gevraagd om hierover een Voorlichting op te stellen, waarover later meer.
Over het referendum op Bonaire valt het nodige te zeggen. De regerende partij (UPB) had een uitgesproken voorkeur voor optie B, dus directe banden met Nederland zonder echt duidelijk te maken wat deze optie betekende en heeft geen middel onbeproefd gelaten om een meerderheid voor dit standpunt te krijgen:
• De onafhankelijke voorzitter van de referendumcommissie, die een objectieve voorlichtingscampagne wilde organiseren werd gedwongen voortijdig op te stappen. Hij werd vervangen door een prominent lid van de UPB;
• De kring van kiesgerechtigden werd uitgebreid met 16- en 17- jarigen en een grote groep niet Nederlanders in de veronderstelling dat die na een gerichte campagne in meerderheid zouden kiezen voor optie B;
• De datum van het referendum is een aantal malen verzet tot een moment dat gunstig leek voor de gewenste uitkomst;
• De nieuwe voorzitter van de referendumcommissie legde kort voor de datum van het referendum door middel van een artikel in de kranten uit dat een keuze voor directe banden geen integratie binnen Nederland zou betekenen;
• In een folder die kort voor het referendum huis aan huis werd verspreid door de UPB werd onder meer vermeld dat als men zou kiezen voor optie B het ouderdomspensioen substantieel zou worden verhoogd, wel mogelijk tot driemaal de huidige uitkering, het minimumloon zou op z’n minst verdubbeld worden en er zou een huursubsidieregeling van kracht worden. Navraag bij de minister van Koninkrijkszaken (De Graaf) leverde als reactie op dat zulke zaken niet van Nederlandse zijde waren toegezegd (stukken bijgevoegd);
• Tot slot schrijft de partijleider van de UPB op 3 september 2004, een week voor het referendum, aan de leider van de oppositie een brief waarin hij voorstelt een gezamenlijk akkoord te tekenen over de invulling van optie B onder voorwaarde dat beiden de bevolking gezamenlijk zouden adviseren om voor deze optie te stemmen. In het akkoord zou onder meer worden opgenomen dat directe banden zouden betekenen een maximale autonomie, geen invoering van ethische wetgeving (homohuwelijk, abortus en euthanasie) en geen staatkundige status als gemeente of provincie.
De opkomst was voor Bonairiaanse begrippen laag (57%). Bij reguliere verkiezingen voor Eilandsraad en Staten is de opkomst rond de 80%. Dat betekent dat uiteindelijk slechts 1/3 van de kiesgerechtigden voor directe banden met Nederland heeft gestemd. Dat zal mede te wijten zijn geweest aan het feit dat niet duidelijk was wat de betekenis was van deze keuze. Wat wel duidelijk op basis van voorlichting en propaganda was dat een keuze voor directe banden in ieder geval niet tot integratie binnen Nederland zou leiden. Daarnaast beloofde de partijleider van de UPB dat er een vervolgreferendum zou komen.
Tijdens het vervolgtraject is van verschillende zijden gewezen op het feit dat de kwaliteit van het referendum te wensen overliet en de uitkomst ervan tenminste in twijfel kan worden getrokken. Hierop wordt later teruggekomen.
Bijlagen:
PDB_Brief 27aug04 Min De Graaf Toezegging NedReg UPBbestuur
BZK_Briefantwoord De Graaf PDB Paboso POB7sep04
UPB_karta referendem 3 sep04
Is het een wonder dat “de Bonairiaan” zwaar teleurgesteld is in de Nederlandse inbreng onder Nederlands gezag sinds 10-10-10? Geen verhoging minimum loon, geen hogere AOW/AOV, geen werkloosheidsuitkering, geen fatsoenlijke “onderstand”/bijstand.