‘Zout is altijd belangrijk geweest’, zegt onze geleerde. ‘Je kunt er het belang bij de overzeese eilanden aan af lezen. We kochten altijd ons zout in Zuid Europa bijvoorbeeld. Tot de Tachtigjarige Oorlog begon in 1568. Spanje besloot ons geen zout meer te leveren. Daardoor moesten we rondkijken naar andere bronnen. En die waren er op die eilanden. Met name op Ikki’s eiland.’
Hij staat op en bladert in een boek.
‘Tijdens het Twaalfjarig Bestand kon Nederland weer zout kopen in Spanje. En daarmee nam het belang in het zout van het eiland weer af.’
Hij lacht.
‘Als in 1621 dat bestand afloopt, verleggen we onze aandacht weer. Om uiteindelijk in 1636 Bonaire van de Spanjaarden af te pakken.’
‘Zout was nodig voor de scheepvaart, de visserij en oorlogsvoering. Zonder zout kon je geen zuurkool, vlees en gedroogde vis bewaren. De zeelui bijvoorbeeld waren maanden onderweg. Je kunt zeggen dat de Gouden Eeuw niet had kunnen ontstaan als er geen zout was.’
‘Weet je wat ook belangrijk was? Kaas. Het vlees en de vis kon je indertijd nog niet heel lang goed houden. Een paar maanden maar. Daarom had ieder schip ook een voorraad kaas aan boord. Dat bleef veel langer goed. Maar ook daar had je zout voor nodig.’
Het boek wordt op een stapeltje op de lange tafel voor het raam dat uitzicht biedt op de tuin, gelegd.
‘En met die zoutwinning komen we ook bij de slavernij natuurlijk. Daar valt trouwens toch niet aan te ontkomen. De geschiedenis van het eiland is daardoor nu eenmaal getekend.’