Ikki remt.
‘Kijk, aan de kleuren van de kleine piramide kon een schipper zien op welke hoogte hij moest zijn.’
Ik kijk naar de huisjes die iedere toerist minstens één keer op de foto zet. Er zijn nu eenmaal symbolen waarmee we thuis kunnen laten zien dat we kwamen om te genieten, maar dat we niet vergeten waren dat ons hart op de juiste plek zit.
Wit, rood en blauw zijn ze. De slavenhuisjes. Keurig onderhouden.
Ikki ontkracht alvast een mythe.
‘De meeste werden gebruikt als opslagplek voor het gereedschap. Al zullen ze ook wel eens gebruikt zijn om te slapen.’
‘Die slavernij,’ zegt Ikki, ‘moeten we het daar nog over hebben? Daar kun je toch niets meer aan doen. Begrijp je wat ik bedoel?’
Ik aarzel. Ik voel een politiek correcte oprisping opkomen, wil over excuses beginnen, over symbolen en gebaren.
Ikki onderbreekt mijn gedachten.
‘We moeten even omrijden, ik moet nog stemmen.’
We stappen weer in.
In de verte liggen bergen. Zoutbergen. Helder wit tegen de horizon.
Rechts van de weg zie je sawavelden die lichtroze kleuren. De natuur zorgt hier voor permanente zoutwinning.
‘Als het bij jullie sneeuwt, brengen wij het zout’, lacht Ikki.
‘We kunnen niet zonder elkaar’, voegt ie er grijnzend aan toe.