Onze eerste contacten wijzen er al op dat de radio een grote rol speelt in zijn leven. Tot twee keer toe krijg ik Norwin (Nòchi) Willem aan de lijn terwijl hij in de uitzending zit.
Norwin Willem is radioverslaggever bij het radiostation Voz di Bonaire. Daarnaast is hij regelmatig in het nieuws door zijn functie als voorzitter van de Fundashon Bon Gobernashon (Stichting Goed Bestuur). Een stichting met als doel bestuurlijke misstanden aan de kaak te stellen.
‘Het is allemaal begonnen met de rede van Wilhelmina in 1942, waarin zij zegt dat er na de oorlog een nieuwe rechtsorde zal worden omarmd. Alle landen, dus de Antillen, Suriname en Nederland, zullen die rechtsorde krijgen. Een rechtsorde ‘Steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan’. Dus ieder behartigt haar eigen belangen en samen delen wij de gemeenschappelijke belangen”.
Die grote spreuk, ’Ik stel mij voor, zonder vooruit te loopen op de adviezen der rijksconferentie, dat zij zich richten zullen op een Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf, de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met den wil elkander bij te staan, zullen behartigen. Daarbij zal voor verschil van behandeling op grond van ras of landaard geen plaats zijn, doch zullen slechts de persoonlijke bekwaamheid der burgers en de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen den doorslag geven voor het beleid der Regering.’ , zegt het allemaal’, vat Willem samen, ‘autonomie met behulp van Nederland.’
Deze rede was niet zo revolutionair bedoeld als sommigen toentertijd hoopten, het was toch een opsteker voor de opkomende onafhankelijkheidsbewegingen.
Overigens heeft Wilhelmina tijdens haar leven nooit een bezoek gebracht aan één van de koloniën.
Willem neemt de verschillende fases na de instelling van het Statuut in 1954 door en eindigt met de vaststelling dat Den Haag blijkbaar niet de wil heeft om iets te veranderen.
‘We hebben drie momenten in onze geschiedenis gehad waarop Nederland ons als gelijke burgers of gelijkwaardige burgers had kunnen behandelen. Dat was bij het binnen brengen van de slaven, die hadden ze toch ook als gewone burgers kunnen binnenhalen? Net zoals we met de Polen en Marokkanen hebben gedaan. De tweede kans was in 1863, bij de afschaffing van de slavernij. Toen hadden ze kunnen zeggen, nu is het afgelopen. Maar nee, we werden we een kolonie, weer met die gezagsverhouding. De derde keer was in 1954. Ook toen hadden ze iets kunnen veranderen. Maar ze wilden blijkbaar niet van ons af.’
‘En nu hebben ze de BES-eilanden cadeau gekregen. In principe bestaat bij Nederland niet de wil om iets te veranderen. Op 10.10.10 vroeg iemand ‘s avonds aan Henk Kamp: denkt u dat de Bonairianen tevreden zijn met dit model? Kamp antwoordde, dat weet ik niet, wat ik wel weet is dat Nederland 82.000 vierkante kilometer aan grond en territorium groter is geworden. Groter dan de Noordzee en de Waddenzee samen.’
Als we het over de houding van Europees Nederland krijgen en de manier van onderhandelen over de toekomstige verhoudingen, vraag je je af of de eilandbestuurders wel goed ingeschat hebben hoe onderhandelingen verlopen als je met Nederland te maken hebt? Je zit tegenover een geoliede machine.
‘We zijn naïef geweest en hebben de kracht van de onderhandelingen verkeerd ingeschat. We hebben de machtsverhouding ten opzichte van Nederland niet goed gezien. Vanuit de buitenparlementaire politiek hebben we ook gezegd: Roep de hulp in van de Verenigde Naties.
Ik heb dat ook in Nederland gezien. Je bent om tien uur op Schiphol, je krijgt een kopje koffie aangeboden. Je gaat naar Den Haag, om twee uur beginnen de onderhandelingen, er zitten vijf mensen, om vijf uur komen er vijf nieuwe en om zeven uur weer vijf met weer een andere discipline. Om acht uur ben je bekaf. En als je toevallig gaat plassen, loopt er nog iemand mee ook. Het lijkt alsof die gaat lobbyen. Nou, dan ben je helemaal lam geslagen. Om twee uur ‘s nachts teken je maar. Kun je weg, kun je gaan slapen.
Ik vertel dit om de machtsverhouding te schetsen. Wij hebben die kracht niet, moet ik eerlijk zeggen. En dat kun je ook niet verwachten. De ander geeft je de ruimte niet. Ik kan je voorbeelden geven van intimidatie tijdens dit soort bijeenkomsten waar je van op zou kijken. Omdat het zo gaat, ontstaat er steeds meer ontevredenheid. Krijg je meer en meer protest, de onvrede groeit.’
‘Er is niets veranderd. Ik zal het sympathiek verwoorden, die slaaf, die is ondertussen een beetje slimmer geworden, die is naar school geweest. Maar de Nederlanders zijn ook slimmer geworden. Ze hoeven niet meer de karwats te gebruiken, de bullenpees. Ze kunnen je nu met onderhandelingen en goede woorden kapot maken. De knuppel is vervangen door woorden.’
‘Wat we hier nodig hebben is een sterke leider. Maar we zijn te verdeeld. We moeten nog groeien. De gekoloniseerden gaan het gedrag overnemen van de kolonisator. Dat is de kern van het probleem. Dat gedrag zie je bij de politieke elite hier.
Je moet ook de hand in eigen boezem steken. De rol van de lokale politiek is ook niet altijd even fris geweest. Ook hier wordt niet alleen maar het algemene belang gediend. Je ziet rare dingen bijvoorbeeld in de aanloop naar verkiezingen of een referendum. Mensen adviseren om maar niet te gaan stemmen. Ga vissen, ga strijken of kleren wassen, maar ga maar niet stemmen. Dat soort geluiden.’
‘Je hebt hier twee kampen. Het ene wil meer Nederland, het andere wil een autonome staat. Maar je moet niet vergeten dat de mensen hier een raar stemgedrag vertonen. Ze stemmen aan de ene kant voor weer een referendum, maar stemmen bij verkiezingen voor een partij die daar tegen is. Dat komt doordat ze niet politiek geschoold zijn.’
Mevrouw Tineke Willem komt binnen. Lachend stelt ze vast dat er nog geen koffie is. Als dat probleem opgelost is, komt ze bij ons zitten.
Norwin Willem pakt de draad weer op.
‘Komt zo’n ex-minister hier en zegt, think Dutch. Hoe kan ik Dutch thinken? Ik kan Dutch praten, maar thinken? Dat kan ik niet.
Ik kan niet in het Nederlands denken, ik denk in het Papiaments. De Nederlander heeft altijd een voorsprong. Als ik aan het onderhandelen ben en zij zijn bij artikel 4, zit ik nog artikel 2 uit te pluizen. Jij zegt dat je weg moet en vraagt of ik even wil tekenen. Maar ik heb artikel 4 nog niet eens kunnen bekijken.’
De rechterarm maakt een machteloos gebaar.
‘Hiermee kom je bij het volgende punt waarvoor wij aan het vechten zijn. Het systeem wat ons volk doet emanciperen is het onderwijs. En wat doen ze hier? Ze geven het onderwijs weer terug aan Nederland. Alles gaat nu volgens Nederlands model.’
‘Wij zijn van oorsprong onderwijzers. We hebben de invoering meegemaakt van het funderend onderwijs. Een prachtig systeem. Dat heeft de kinderen losgemaakt, ze konden praten, ze konden denken. Alles op hun niveau. We hadden belangstellende onderwijzers.
En dan komt er iemand die zegt nu stoppen, we gaan terug. En dat laat je je gebeuren. Politici staan niet op, onderwijzers staan niet op, vakbonden staan niet op. Ze laten het over zich heen gaan. Maar wel elke dag bij mij op de radio en elke dag in de krant klagen. Maar ja, vraag ik dan, wat dan?
Er moeten belangengroepen opstaan, de ouders moeten opstaan. Dat durven we niet. Het is toch te gek voor woorden om te praten over mijn intelligentie, dat de kwalificering van mijn intelligentie moet afhangen van de beheersing van een vreemde taal. Dat valt toch nergens ter wereld goed te praten?’
‘Je kunt een tweede taal niet opleggen als instructietaal. Dat werkt niet. Ik praat niet Nederlands na schooltijd. Het is een vreemde taal. Het levert botsingen op. Ook door een arrogante houding. Komt er een dame voor de klas die Nederlands spreekt. Krijgt ze antwoord in het Papiaments. Zegt ze, je moet Nederlands spreken, dit is Nederlands grondgebied. Heb je die botsing weer. Het kan alleen maar veranderen als de kolonisator bewust afstand houdt. Faciliteer, maar houdt afstand van het inhoudelijke gebeuren.’
‘Wacht maar tot het volk opstaat. Dat moet door voorlichting te geven, dat moeten we blijven doen en doen. Totdat het zaadje een boom wordt. Als Nederland meewerkt, zal het nog twee, drie generaties duren. Maar je hebt wel een visie, een filosofie nodig.
Als het zo doorgaat, voorspel ik dat veel mensen ziek worden. Mensen leven onder enorme spanning. Het is toch niet te bevatten dat het Nibud-rapport vaststelt dat veertig procent van de mensen hier onder de armoedegrens leeft. Als je arm bent, kun nergens heen, zit je helemaal klem. En dus kom je weer bij het speerpunt, onderwijs moet alles doorbreken.’
Mevrouw Willem vult aan.
‘Het is zo belangrijk, taal. Stel dat wij Papiaments gaan praten en jij moet ons gesprek nu volgen, dan is het zoals Nòchi zegt: zijn wij al verder terwijl jij je nog zit af te vragen wat zouden ze daarmee bedoeld hebben?
Al ken je alle woorden, dan is er ook nog de gevoelsmatige kant. Je kunt alle woorden begrijpen, maar als je de context niet goed aanvoelt, begrijp jij dit en is het dat. Daardoor en door bijvoorbeeld de snelheid, mis jij de boot.’
Nòchi Willem verhaalt van nog een obstakel.
‘Ik hield ervan om aan de eerste klas les te geven. Kom ik binnen en hou ik de plaat op van een aap. De kinderen roepen makaku, papiaments voor aap en dan moet ik zeggen, stop, vanaf vandaag heet dit niet een makaku, maar een aap. En dus zijn die kinderen helemaal in de war. Wie heeft nu gelijk: mama thuis of deze meneer?’
Hij stelt dan ook.
‘Onderwijs moeten we als eerste terugkrijgen. Dat speerpunt, onderwijs, moet alles doorbreken.’
Mevrouw Willem is jarenlang onderwijzeres geweest. Ze vertelt.
‘Toen ik eruit ging, waren we op de goede weg om zelf de touwtjes in handen te nemen. Met hulp van Nederland pasten we de zaken aan die niet goed gingen. Maar verder ging het de goede kant op.
Tot op een zeker moment iemand zei dat er een Nederlandse school moest komen. Ik zei dat zoiets niet zou gaan lukken. Je kunt een Bonairiaanse school hebben, met hulp van jullie expertise. Ja, met hulp, niet omdat wij het niet zelf kunnen, maar we hebben mensen te kort.’
Tineke Willem ziet nog een hobby bij de Nederlander.
‘Voor we het wisten was het zover. De Nederlander is zo ontzettend snel met alles, heel snel. Heb je een punt bereikt, moet het weer anders. Altijd moet alles weer anders, commissies, verbetercommissies, weer een nieuwe visie. Dat is allemaal niet nodig. En op een klein eiland al helemaal niet’, stelt mevrouw Willem vast.
Ik vind het zo jammer dat, zoals ik het nu begrijp, we weer gewoon terug bij af zijn. Wat wij toen hadden bereikt met de introductie van het funderend onderwijs, en dan gaat het niet alleen om de moedertaal, maar over de hele aanpak van het kind, was een stap voorwaarts.’
Norwin Willem geeft nog een voorbeeld.
‘Ik zal nog een voorbeeld geven over het onderwijs. Het is een gegeven dat de grote meerderheid van onze mensen op LBO-niveau zit. We hebben die mooie mammoetwet ingevoerd, met pretpakketten en weet ik wat. Maar een land in ontwikkeling kan dat niet hebben. Dat is nog niet klaar. De oude ambachtsschool is weg. Bonairianen stonden bekend als echt onafhankelijke mensen, goede vissers, goede landbouwers, goede vakmensen. In het lagere kader daar zit de grote werkgelegenheid, de werkmassa.
Wat hebben we nu hier voor situatie op het eiland? Omdat de oude ambachtsschool weg is moeten we Peruanen, Venezolanen en Colombianen invoeren om metselwerk, timmerwerk te doen. Dan is er toch iets verkeerd?
Kenniseconomie, ook zoiets. Je hebt niet alleen maar directeuren nodig. Op een eiland van 18.000 mensen. Alsof hier 18.000 Einsteins wonen.’
Mevrouw Willem glimlacht vriendelijk en neemt het woord.
‘Op zich is het helemaal niet erg dat zestig procent van je bevolking op LBO-niveau zit. Je moet je daaraan aanpassen. Als ik een vis heb, kan ik die onmogelijk laten vliegen. Als ik weet dat ik vissen heb en dat die moeten zwemmen, moet ik zorgen dat ik die vissen de gelegenheid geef om te kunnen zwemmen.’
‘Wat ik ook zo frustrerend vind. Als ik te horen krijg, je hebt nu zestig procent LBO-ers, volgende keer wil ik zien dat het veertig procent MBO is. Luister, als ik de kinderen in groep 1 heb gehad, dan weet ik dat aan het eind zestig procent LBO-er is, wat ik er ook aan doe. Waar ik voor moet zorgen is dat die LBO-ers gaan excelleren, hun top bereiken. Je hebt het niet over achterstand.’
Nòchi Willem neemt het woord weer.
‘Er is nog een probleem. Je krijgt overpopulatie en dat betekent dat je zelfbestuur helemaal verdwijnt. Want dan krijg je politieke partijen die Nederlands getint zijn. Die willen een verkiezing op basis van kwantiteit. Nou, dan ben je klaar. Dat is ook iets wat de Nederlanders niet begrijpen. Het is niet zo dat we Nederlanders niet willen toelaten.’
Wat moet er gebeuren?
‘Een verandering kan alleen een succes worden als de kolonisator bewust afstand houdt. Natuurlijk helpen met de instrumenten van integriteit, toezicht, enzovoorts. De faciliterende samenleving. Dat mag, daar heb ik geen moeite mee. Maar afstand houden van het inhoudelijke gebeuren. Nu is Nederland ook inhoudelijk bezig. Zij zit in jouw huis om orders en regels vast te stellen. Je mag je dit niet en zo moet het of zo hoort het.’
10.10.10 heeft niet gebracht wat je zou hopen, zeg ik.
‘Het is een ramp. Dat hele 10.10.10 heeft helemaal geen welzijn en welvaart gebracht. Het heeft alleen ergernis, frustraties en ontevredenheid, wraakgevoelens opgeleverd. Er is zelfs een beetje klassenstrijd ontstaan, Nederlanders versus Bonairianen. Dat is de stand na 10.10.10 en dat is niet best. Dat komt omdat het niet goed voorbereid is, het moest, 10.10.10 het moest! 10.10.10 is geen geluksgetal voor ons geweest. Het is niet goed afgelopen en verdient zeker geen 10.’
En nu?
‘Ik voorspel dat veel mensen ziek worden. Mensen leven onder enorme spanning. Ik bedoel, het is toch niet te bevatten dat als het Nibud-rapport, een rapport dat ook bij jullie gebruikt wordt, zegt dat veertig procent van de mensen onder de armoedegrens leeft, zestig procent het minimumloon of minder verdient, niemand wakker wordt. Ik bedoel twintig jaar geleden was het minimumloon, ik reken het even om, vijf dollar en een doos kippenpoten kostte vier dollar, nu is het dezelfde vijf dollar en kost die doos poten dertien, veertien dollar. Dat kan toch niet, dat is geen verhouding meer.’
Het is even stil.
Norwin Willem aarzelt, kijkt de kamer rond.
‘Ik zeg altijd, ik ben niet tegen Nederland, ik ben voor Bonaire. We begrijpen elkaar verkeerd. Jullie zien niet in dat, omdat wij wat anders willen dan jullie, we geen tegenstanders zijn. Laten we het samen doen.’
Willem kijkt somber.
‘De hele gang van zaken wreekt zich op zeker moment. Als je goed naar de jongens luistert … Ik ben bang. Dit kan heel gevaarlijk worden. Want de Bonairiaan is geen kuddemens. Hij is niet zoals een Curaçaoënaar, die staat op en manifesteert zich gewoon. Als je een Curaçaoënaar beledigt, steekt hij je neer, klaar.
Maar de Bonairiaan, die luistert en houdt alles binnen. Dan komt een keer de dag. En hij doet het in zijn eentje, hè. Hij is een jihadist en daar ben ik bang voor.’
Nòchi Willem kijkt naar Tineke.
‘Ik hoop echt van harte dat het zich niet tegen mensen richt. Maar het vreet aan ze, als je die jongens hoort … Je moet goed naar hun body language kijken. Het is allemaal haat. Hij begint zelfs te huilen als je met hem praat. Ze voelen dat hun iets is afgenomen. En ze voelen dat ze machteloos zijn.’
Foto’s: Ingrid Bouws
Tineke Willem schoof aan nadat de foto’s gemaakt waren. Op een dag …
Pingback: Onregelmatige lidwoorden – Auke van der Berg ~ Ikki's eiland. De horzel van het koninkrijk