We raken in gesprek op het terras waar ik al een tijdje wat naar de oceaan zit te staren.
Ze vertelt dat ze hier voor zes maanden is. Een half jaar van huis. En voor het eerst zo ver weg.
‘Ik wist niet zo goed wat ik moest doen na school. Mijn ouders vonden dat ik maar een jaartje moest gaan werken. Ik zag een advertentie voor een baantje hier op het eiland.’
Het bevalt haar goed.
‘Maar ik weet nu wel dat ik ga studeren. Werken kan altijd nog.’
Ik knik.
‘Ja, ik vind het een mooi eiland’, zegt ze, ‘ik wist er niet zo veel van voor ik hier kwam. Sommige dingen vind ik ook lastig, hoor.’
Ik kijk haar aan.
‘Van die dingen’, zegt ze, ‘vorige week raakte ik in gesprek met een Nederlander die hier al lang woont. Toen we het over de armoede kregen, zei hij dat die mensen maar wat rondhangen en niets ondernemen. Dat vond ik gênant.’
Ze lacht.
‘Ja, ik kom uit een keurig milieu. Zulke dingen mag je niet denken.’
Ze schudt haar hoofd.
‘Maar gistermiddag zei een meneer van hier dat het een nadeel is dat dit een eiland is. Er is altijd iets te eten, zei hij, er is altijd wel een familielid dat gaat vissen. Arme mensen hebben daarom geen honger. Daarom doen die mensen niets.’
Ze kijkt me aan.
‘Dan denk ik, die meneer verdient vast genoeg. Daarom zegt hij dat. Maar hij is wel van hier.’
Ik zoek naar een wijs woord.
‘Toen ik het gisteravond aan mijn vader vertelde, kwam ie met zo’n opmerking over de waarheid. En dat ik veel leerde in korte tijd. Maar ik voel me een ezel als ik erover nadenk.’
Ik kom even niet verder dan de vraag of ze nog iets wil drinken en of ze al weet wat ze wil gaan studeren.
Opnieuw een prachtige schets en tegelijkertijd een samenvatting van hoe er wordt gedacht.