Bonaire is het eenige der drie Benedenwindsche Nederlandsche Antillen, dat niet rechtstreeks deelt in de welvaart, welke de olie-industrie bracht. Zijdelings plukt de bevolking er wèl de vruchten van, door vermeerderde werkgelegenheid op Curaçao en Aruba, en doordat voor de enkele producten van den bodem wat betere prijzen kunnen bedongen worden. Maar helaas, die voortbrengselen zijn niet vele, en zoo moeten de bijna 6000 eilandbewoners het voornamelijk hebben van de verkoop van wat geiten, geitenmelk, houtskool, van de vischvangst en van den uitvoer van dividivipeulen van aloë, waarover ik het reeds eerder had.
Overigens levert de bodem van Bonaire niet veel op; of dit een gevolg is van indolentie der bevolking, een menging van negers en indianen met een kleinen blanken inslag, kan ik niet beslissen. De bodem is zeker niet ideaal, maar de resultaten van enkele pioniers bewijzen, dat met ijver en volharding toch wel méér te bereiken is, dan men op het eerste gezicht van het dorre, vooral met cactus prijkende landschap zou gelooven. De heer Gerharts kweekt met succes allerlei groenten, heeft een veestapel van Hollandsche koeien met een behoorlijke melkproductie, al zou een Hollandsche boer vermoedelijk zijn neus ophalen voor de armzalige 7 tot 10 liter melk per koe per dag. Maar … zulk een pionier is dan ook dag en nacht in de weer om zijn personeel te controleeren, om vele werkjes zelf te doen, en dat is nog niet het ideale bestaan voor den Bonaireaan, die er de voorkeur aan geeft geiten in half wilden staat te fokken, en eenige ervan te vangen voor den verkoop. Als hij geld noodig heeft.
Gelukkig verbouwt de bevolking nog vrij veel het bekende kafferkoren (sorghum), in tegenstelling tot Curaçao en Aruba, waar de hooge loonen in de olie-industrie de verwaarloozing van het land ten gevolge hadden. Hèt volksvoedsel hier te lande is de “foenzji”, een steevige brij van maismeel en genuttigd met suiker of met groenten, vleesch en zoo voort. Vroeger werd de foenzji bereid met eigen verbouwd kafferkoren, op deze eilanden kleine mais genaamd; nu de menschen in de industrie hooge loonen kunnen maken, wordt de landbouw verwaarloosd, en men importeert in groote hoeveelheden geel maismeel uit Amerika, ter bereiding der foenzji.
En ziehier, hoe averechts de industrie de zegenrijke vitamineleer toepast! Iedereen is, dank zij de popularisatie der wetenschap “vitamine minded” geworden; de markt verlangt vitaminepraeparaten, en de industrie levert deze, door ze aan de mais te ontrekken. Het onvolwaardig geworden maismeel wordt aan Curaçao geleverd; de bevolking krijgt last van hypovitaminose, en het gouvernement tracht hieraan tegemoet te komen, door via de schoolvoeding vitaminetabletten te distribueeren, wellicht voor een deel afkomstig van hetzelfde onvolwaardig gemaakte maismeel. Zoo komen de beide bestanddeelen weer tezamen, étonnés de se trouver ensemble!
Maar Bonaire is nog voor een groot deel aan eigen kafferkoren en aan foenzji, bereid uit den fijngewreven geheelen korrel, trouw gebleven, en als de oogst door droogte niet mislukt (een enkele maal komt dit helaas voor!), heeft een gezin voldoenden voorraad tot den volgenden oogst. Op een der dagen van mijn bezoek werd juist hier en daar het oogstfeest gevierd. Vrienden en buren komen bijeen, in de hand een bundel maiskolven, met bloemen versierd. Op de maat van een trommel, bijgestaan door een primitieve harmonica, een koehoren, een ijzeren buis en een schop, waarop rhythmisch geslagen wordt (zijn negers niet verzot op rhythme?) heft men een eentonig lied aan, onderwijl op de plaats heupwiegende en stampende bewegingen makende. De voor rhythme zoo gevoelige bevolking moet langzamerhand door de trammel opgezweept worden, en nu en dan gaat de rhumflesch rond. Hoe zoo’n feest afloopt is me niet bekend, want mij ontbrak de tijd tot het verder bijwonen daarvan; in elk geval bood men ook den vreemden gast gulhartig de flesch aan!
Als het feest afgeloopen en de kater doorstaan is, kan men aan de verwerking van de miaskorrel gaan denken. Hier en daar worden deze nog tusschen twee steenen in hun geheel fijngewreven, doch meestal weet men gebruik van windmolens te maken. In ieder geval wordt de geheele maiskorrel tot foenzji verwerkt, een uitmuntend volksvoedsel.
Bonaire telt één geneeskundige, één verpleegster, één dito vroedvrouw (in Heerlen opgeleid) en één ziekenhuisje. Deze eenlingen tezamen slagen er wonderwel in, ziekte en sterfte binnen vrijwel normale grenzen te houden: de verspreide bewoning draagt er natuurlijk veel toe bij, epidemieën te bedwingen.
Het eiland zou geen behoorlijk bestaan kunnen opleveren aan een arts in vrij beroep, want het aantal gezinnen, in staat en bereid geneeskundige hulp te betalen, is gering. Zoo plaatste het gouvernement hier een gouvenementsgeneeskundige, in de persoon van collega Engelbracht, Surinamer van geboorte en in Paramaribo aan de geneeskundige school opgeleid. Sinds dien behaalde hij in Leiden zijn artsdiploma; hij verzorgt Bonaire sinds 6 jaren.
Sinds 1½ jaar is er ook een gouvernementsvroedvrouw, van Curaçao geboortig. Haar komst maakte een einde aan de obstetrische alleenheerschappij der bevolkingsvroedvrouwen (in de Oost zouden wij deze doekoens noemen) en met velerlei ellende (onder andere tetanus neonatorum) is het nu gedaan.
Het ziekenhuis wordt gedreven door twee zusters van het klooster Mariadal te Roozendaal; de nette doch vrij primitieve inrichting was door de 26 patiënten, die er tijdens mijn bezoek lagen, overvuld en met loopt men rond tot stichting van een nieuw ziekenhuis, ook omdat het tegenwoordige gebouw, oorspronkelijk een simpel woonhuis, voor het doel , minder geschikt is. In spoedgevallen beschikt men over het modernste aller vervoermiddelen, een vliegtuig der K.L.M., op Curaçao gestationneerd; daar de vlucht slechts 30-40 minuten duurt is de patiënt met ileus of perforatie binnen 2 uren na ontvangst van het telegram aan een der Curaçaosche ziekenhuizen afgeleverd.
De gunstige stand der openbare geldmiddelen van het “gebiedsdeel” Curaçao maakte de laatste jaren allerlei sociale maatregelen mogelijk, waaraan men vroeger niet denken kon, en waartegenover de Oost-Indische arts nog wat onwennig staat.
Zoo kent men sinds korte tijd een schoolarts, en zoo wordt ook op de scholen van Bonaire aan arme, ziekelijke en/of ondervoede kinderen schoolvoeding gegeven: de daarop betrekking hebbende begrootingspost heeft tot titel: “Maatregelen ter bevordering van het schoolbezoek”. Een sympathiek denkbeeld, doch is het mijns inziens de vraag, of men ermede op den goeden weg is. Principieel is dit de vraag, want de bekende zorgeloosheid der gekleurde bevolking wordt erdoor in de hand gewerkt, en het komt voor, dat een kind, door den staat van voedsel voorzien, den van moeder meegekregen en voor aankoop van voedsel bestemden stuiver aan snoepgoed verdoet, of eenvoudig geen stuiver meer meekrijgt!
Of het doelmatig is, als schoolvoeding voornamelijk geïmporteerde voedingsmiddelen te verstrekken, namelijk gecondenseerde melk, wittebrood en blikboter, is een tweede vraag; zonder voorbehoud kan men het echter eens zijn met de uitdeeling van vruchten, namelijk bananen en limoentjes.
Bron: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 83.III.36 – 9 september 1939
Ch.W.F. Winckel was een bekend persoon in Nederlandse medisch-tropische kringen.
Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Charles_Winckel