Ineens was daar het gerucht dat Den Haag binnen afzienbare tijd, net als gebeurd is op Statia, het lokale bestuur van Ikki’s eiland aan de kant zal schuiven.
Geruchten hebben een voordeel voor de verspreiders, al gauw denkt een deel van de luisteraars aan vuur en rook.
Dat geruchten een nadeel hebben is ook niet nieuw. Voor je het weet komt de waarheid om de hoek kijken en sta je daar met lege handen.
Vanuit Den Haag werd snel een poging ondernomen om het gerucht de kop in te drukken. Maar het lijkt alsof de opmerking van Otto von Bismarck, geloof een gerucht pas als het officieel ontkend wordt, op tegeltjes terug te vinden is bij sommigen op het eiland.
Dat er in Den Haag met gefronste wenkbrauwen naar de bestuurders op het eiland wordt gekeken, hoeft geen verbazing te wekken als je eerlijk bent.
Je kunt moeilijk spreken van politieke stabiliteit en je kunt er niet omheen dat het eigenbelang waarmee sommige politici handelen nogal opvallend is.
Maar in tegenstelling tot de bestuurders op Statia, hebben de politici op Ikki’s eiland nog niet geroepen dat ze niets meer met Den Haag te maken willen hebben. Men is nog in gesprek. En dat biedt mogelijkheden.
Natuurlijk, staatssecretaris Knops heeft heldere voorwaarden gesteld aan de bestuurders van het eiland voor hij verder met hen in zee gaat.
Dat hij daarmee een middel in handen heeft om de eilandbestuurders de wacht aan te zeggen, is onderdeel van het politieke schaakspel.
Het is aan de bestuurders van Ikki’s eiland om te zorgen voor politieke stabiliteit. Waarbij het ook handig is om het eigenbelang in te vriezen.
Wat nu rest is een vraag: waarom oogt het alsof het gerucht voor eenrichtingsverkeer zorgt?
Alle vingers priemen richting Den Haag.
Misschien wordt er intern veelvuldig en diepgaand overleg gepleegd op het eiland over hoe nu verder. Met die wensen voor zorgvuldig bestuur in het achterhoofd. Maar die discussies zie ik niet voorbijkomen. Dat kan aan mijn blik liggen natuurlijk. Maar toch.