Net als ik wil beginnen aan een stukje over de toekomst van Ikki’s eiland zorgt een e-mail ervoor dat ik een half uurtje doorbreng in het dorp waar ik opgroeide.
Veertien jaar was ik toen de foto’s van Sjouke werden gemaakt.
Het hele dorp kende Sjouke. Waar hij zijn bijnaam, Koekkoek, aan te danken had, weet ik niet meer. Bijna iedere dag zag je hem lopen met zijn karretje waarmee hij schillen ophaalde. En altijd speelde hij vrolijke liedjes op zijn mondharmonica.
Bij de bakker kreeg Sjouke een krentenbol, bij de Centra een sigaret.
Maar ook waren er dagen dat Sjouke op het bankje zat voor het huisje waar hij met zijn moeder en zus woonde. Dan groette hij niet als we hem riepen. Op die dagen speelde hij zacht en droevig, in gedachten verzonken. En wist ik wat de blues was.
De foto’s wijzen me erop dat ik zo te zien in de late middeleeuwen ben opgegroeid.
Het dorpje waar ik opgroeide bestaat niet meer. Nu wonen er ruim tienduizend mensen en is er een Hema.
De komende tijd hoop ik me te buigen over de toekomst van Ikki’s eiland.
Het eiland en Den Haag zullen in de komende jaren moeten kijken hoe die toekomst vorm wordt gegeven. Een toekomst die gekleurd is door het verleden.
Den Haag zal onder ogen moeten zien dat dat verleden gevolgen heeft. Tot op de dag van vandaag. En zal moeten bedenken dat er een wereld bestaat waarin niet bureaus en laptops de boventoon voeren.
Het eiland zal keuzes moeten maken. Over de band met het Koninkrijk bijvoorbeeld. En zal na moeten denken over dat wat vaak het eigene wordt genoemd.
Is dat meer dan het verlangen naar de wereld van Ot en Sien?
Die wereld bestaat niet meer. En dat is maar goed ook natuurlijk. Zo leuk was die namelijk niet.
Niet voor niets speelde Sjouke op sommige dagen de blues.