Morgen, zondag 30 juni, is er een afscheidsviering van de Congregatie Zusters Franciscanessen van Roosendaal.
De Eucharistieviering vindt plaats in de kerk van San Bernardo te Playa. Dit is de locatie waar de zusters in 1856 met hun werkzaamheden op Bonaire begonnen.
Met deze Eucharistieviering sluit de Congregatie haar missie op Curaçao en Bonaire af.
Zie: https://bonaire.nu/2024/01/13/zusters-franciscanessen-sluiten-na-182-jaar-hun-missie-op-curacao-en-bonaire/
In de voorbije jaren heb ik twee van de zusters van de Congregatie mogen interviewen. In 2016 heb ik twee dagen doorgebracht in het gezelschap van Sùr Swinda. Dagen waar ik met plezier aan terugdenk.
Zuster Swinda Seraus:
‘Op 6 juni 1967 vertrok ik naar Nederland. Nee, ik had helemaal geen beeld van Nederland. Van de zusters op Curaçao heb ik wel wat voorbereiding gehad. Maar ik was er ook niet zo mee bezig. Mijn hart was erop gericht om religieus te worden. Dat was het doel.
Het eerste beeld van Nederland dat me bij is gebleven, is van de aankomst in Roosendaal na een lange reis. Ik zag de refter en daar hing een grote foto van degene die deze congregatie heeft gesticht, en ik zei, dát heb ik gezien toen op Bonaire, dat visioen, dát was het!’
‘Ze lieten me alles zien, binnen en buiten. Ik was er stil van. Het was zo’n groot huis met alles erin. Zo mooi. Ze brachten mij naar boven om mijn kamer te laten zien. Hier slaap je nu, zeiden ze.
Er waren nog een paar zusters van Bonaire en Curaçao. En er waren ook van Suriname.
Zo ben ik begonnen. Ik heb geen middag heimwee gehad. Ik ben gewoon begonnen.
Met Oudjaar werden er allerlei dingen de lucht in geschoten. Ik zat in mijn kamer en keek en dacht, oh, zo gaat dat hier.’
‘Het was een groot klooster. Langzamerhand leerde ik de zusters kennen. Ik kreeg les van de zusters in het begin. Het is een congregatie van onderwijzeressen. Ik heb er veel geleerd.
Na ongeveer drie maanden hebben ze een opleiding voor bejaardenzorg voor mij gezocht. Eerst moest ik een vooropleiding doen. Mijn Nederlands moest verbeteren. Ik had na de lagere school geen Nederlands meer gehoord en gesproken.’
‘Met één van de oversten ben ik naar Breda gegaan. Daar ben ik de opleiding gaan volgen. Ik moest leren met de trein te reizen en met de bus. Ik kwam in een zaal. Dat was de klas. Het was allemaal vreemd voor me, maar ik dacht Jezus Christus zal bij mij zijn. Hij zal mij helpen. Met die gedachte ben ik begonnen.’
https://ikkiseiland.com/2016/06/10/sur-swinda-zuster-swinda-seraus-ik-hield-van-bidden-en-van-dansen/
en
https://ikkiseiland.com/2016/06/12/sur-swinda-zuster-swinda-seraus-dit-heb-ik-echt-gewild-kai-mimina/
In 2017 vertelde Zuster Crispina over haar leven en werk.
Zuster Crispina:
‘Ik was graag in het moederhuis in Roosendaal. Daar heb ik mijn opleiding gevolgd en ben ik ingetreden. Daarna ben ik in 1960 teruggekomen naar mijn eigen land. Want al ben je religieus, je bent er om je land op te bouwen. Dat moet.
Natuurlijk mis je je familie als je lang weg bent. Alle meisjes weten hoe erg dat was met Kerstmis. Dan voel je het. We hebben hier een hechte familieband.
Je schreef veel brieven. Soms kwam familie je opzoeken. Als je bezoek kreeg van de Antillen was het ook iets aparts en heerlijks, je genoot ervan. Je was even min of meer thuis.
Er waren zestien religieuzen uit Bonaire in Roosendaal. Dat was fijn. In die tijd ging je niet uit, het was gesloten, een besloten kring was het. Ik kwam buiten als ik ging studeren en wanneer ik naar het ziekenhuis ging. Verder kwam je niet buiten.’
In de jaren daarna kreeg ik een opdracht als ik haar even opzocht in de kapel.
‘Wilt u tegen dr. Frans zeggen dat de kapel geschilderd moet worden?’ Of: ‘Ze moeten even naar de ramen kijken.’
Want allemaal goed en wel, de kapel moet natuurlijk wel onderhouden worden. Of zoals zuster Crispina het in 2017 zei:
‘Bijna iedere dag ben ik hier in de kapel. Eerst de kapel verven en op orde maken voordat ik zeg, nou werk ik niet meer. Ik werk zolang ik nog kan en zolang ik kan praten.
De kapel moet onderhouden worden. Ze hebben me gezegd dat ze bezig zijn de ramen te verbeteren. Daarna moeten ze gaan verven. Neem me niet kwalijk dat ik het zo zeg, maar hiervoor vecht ik tot het laatste toe. Tegen dokter Frans heb ik gezegd, vergeet niet dat alle zegeningen die we hier krijgen, we aan de Heer hebben moeten vragen.
Ik denk dat ik maar weer een brief ga schrijven. Dat heb ik al een tijdje niet gedaan. Daarin zeg ik altijd dat het mooi is zoals het nu gaat in het ziekenhuis. Maar dat de kapel wel geverfd moet worden.’