‘De eerste keer’, vertelt de oud-hoogleraar, ‘dat ik op het eiland in de arme wijken rondkeek, merkte ik dat ik iets bij moest stellen.’
We hebben elkaar een tijdje niet gezien. De zon schijnt, we zitten in de grote tuin achter zijn statige huis. We eten wat en hebben het over de armoede op Ikki’s eiland.
‘Ik was daarvoor net in Kinshasa geweest en had daar in een paar cité’s rondgelopen. Die hoeveelheid mensen, al die krotten en ellende zaten nog in mijn hoofd toen ik in Kralendijk kwam.’
De dikke, rode kater springt bij hem op schoot.
‘Ik merkte dat ik die wijken ging vergelijken. Ik had van Kinshasa mijn referentiepunt gemaakt. Daardoor lijkt het in Kralendijk mee te vallen. Er wonen veel minder mensen, er is ruimte.’
De kater begint te knorren.
‘En er is kleur. Veel meer kleur. Door die ruimte en de kleur van de huisjes lijkt de armoede minder erg.’
Hij aarzelt even.
‘Je zou kunnen zeggen dat de armoede op het eiland een vriendelijker gezicht heeft als je het vergelijkt met de slums in die grote steden.’
Hij glimlacht.
‘Misschien is dat wel een nadeel. Is het daarom lastiger te verkopen. Politici mogen graag wat afdoen aan de ernst van een probleem. Hoeven ze zich minder druk te maken.’
De kleur van armoede
mei 31, 2016