Max Suart is projectleider van projectbureau Integrale Wijkaanpak. Het project valt onder Directie Samenleving en Zorg.
De verleiding is groot om de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw J. Klijnsma te citeren. Zij schreef op 17 maart 2016 een brief naar de Tweede Kamer met het verslag van een werkbezoek aan de BES eilanden. In dat verslag staat een handige samenvatting van het werk van het projectbureau.
‘Tijdens mijn werkbezoek heb ik diverse projecten bezocht met een integrale aanpak. Deze projecten worden uitgevoerd door de eilanden en gefinancierd uit een ontschot budget dat door betrokken departementen ter beschikking wordt gesteld, zoals de vanuit SZW beschikbaar gestelde armoedemiddelen. Net als de evaluatiecommissie heb ik met eigen ogen kunnen aanschouwen dat deze kleinschalige projecten goede resultaten opleveren. […] Op Bonaire heb ik met diverse professionals gesproken die met elkaar samenwerken in de integrale wijkaanpak; met wijk- en woonteams wordt via de «Achter de voordeur methode» per gezin gekeken wat er nodig is om de zelfredzaamheid te verbeteren. Sinds de start van deze integrale wijkaanpak is de situatie van gezinnen in aandachtswijken verbeterd: zij hebben schuldhulpverleningstrajecten en budgetteringscursussen gevolgd, hun woning is opgeknapt (waar dan weer een mooi jobprogram voor jongeren in de bouw van is gemaakt) en zij zijn begeleid naar opleiding en werk, indien nodig met het aanbieden van gesubsidieerde kinderopvang.’- aldus mevrouw Klijnsma.
Bij de opgewekte conclusie dat de situatie in de aandachtswijken sinds de start van de wijkaanpak verbeterd is, is nog wel een kanttekening te maken, maar daar is dit niet de dag voor.
Max Suart herinnert zich het bezoek van mevrouw Klijnsma nog. ‘Ja, ik ben met haar de wijk ingegaan. Zij stond echt te kijken hoe het hier is.’ Max glimlacht. ‘Ik heb hier wel eens een ambtenaar op bezoek gehad, die na het bezoek aan een paar huizen, bijna stond te kotsen. Hij wilde niet meer eten na dat bezoek.’
Suart werd wereldberoemd in Dordrecht door zijn aanpak van een groep Antilliaanse jongeren die voor nogal wat problemen zorgde. Zie: http://www.trouw.nl/ze-letten-alleen-op-ons.dhtml
Sinds drie jaar werkt Suart op het eiland.
‘Ik ben op Curaçao geboren. In één van de de meeste geliefde wijken onder de rook van Shell. Ik kom uit een arbeidersgezin. We woonden in een klein huisje met een zinken dak. Het lekte aan alle kanten als het ging regenen en dan zetten we een blikje hier en een blikje daar. We deelden de bedden bijvoorbeeld. Mijn vader was een simpele arbeider. Het was keihard werken. We waren met zeven broers en zussen. Mijn jongste broer is vijf jaar geleden overleden, mijn oudste broer is overleden bij een duikongeluk. Dat is al meer dan dertig jaar geleden. Mijn oudste zus was één van de eerste studenten destijds. Ze ging naar Nederland, ze woonde in een pleeggezin in Middelburg. Langzaam ging alles beter. Ik heb alles zelf moeten rooien. Ik heb nooit iets cadeau gekregen.’
‘Nee, ik kom niet uit een rijk milieu. Van mijn moederskant waren ze met zijn dertienen. Mijn opa was zeeman op de wilde vaart. Als hij thuiskwam, was het hup en weer een kindje erbij. Maar hij heeft al zijn kinderen op een eerlijke manier grootgebracht. En daar gaat het mij om in het leven. Ik heb ook misstanden meegemaakt in mijn leven en dacht: oei, Max, fout! Maar leer van de lessen. Je hebt iets fout gedaan, accepteer dat, en kijk naar voren. Want er komt een tijd dat je gaat. Ik zeg altijd, het leven is zo mooi. Probeer er iets van te maken.’
‘Aan het einde van de maand zaten we krap. Dan hadden we alleen nog gele meel, karnemelk en suiker. Dat was het. Of ze zeiden, jongens, vandaag is er niks, Dan hadden ze nog 50 cent over in het gulden-tijdperk. Daarmee ging je naar de toko in het dorp en haalde je restjes van de kaas, wij noemden het de kontjes van de kaas, en die stukjes werden geraspt en op een boterham die we kregen van een oom, gestrooid. Zo ging dat, het was gewoon bikkelen.
De eerste fiets die ik kocht was een geraamte met twee wielen. Die heb ik zelf opgeknapt. Helemaal uit elkaar gehaald, met een mesje helemaal afgeschuurd. Toen naar het sporthuis gegaan en blikjes verf gekocht. Helemaal zelf gedaan, beetje bij beetje bij elkaar gescharreld.
Gympies kochten we bij de Bata destijds. Ja, ik ging naar school en voetballen bij de marinekazerne op die betonnen vloer. Maar dat gaat niet met je gympjes, die zijn dan snel weg. Dus voetbalde je maar op blote voeten.’
‘Ik ben in Dordrecht terechtgekomen. Maar ik ben een eiland gebleven, ook toen ik daar was. Ik kwam daar omdat ik een fout had gemaakt. Ik moest die kant op om weer tot mezelf te komen. Ik ben in Rotterdam gaan studeren, daarna in klooster Markendal in Breda. Dat was na mijn journalistieke tijdperk. Ik heb lang bij Amigoe gewerkt. En ik had een radioprogramma op Curaçao FM. Op een gegeven moment was mijn huwelijk naar de knoppen. Toen moest ik tot mezelf komen. Ik ben naar Nederland gegaan.’
‘Ik was toen in de twintig. Mijn broer was net overleden. Dat heb ik heel slecht verwerkt. Ik zakte echt weg. We waren goede maatjes, ik wist me geen raad mee met zijn dood. Ik dacht dit gaat de verkeerde kant op. Ik moest weg. Mijn moeder woonde al in Nederland. Op een gegeven moment kwam ze terug en zei als jij hier blijft, wordt het helemaal niks. Het gaat bergafwaarts met je. Toen was het van ‘inpakken en wegwezen’. Letterlijk. Ik kreeg geen bedenktijd, niks. En mijn moeder, ja, die is alles voor mij. Ze zei, sorry maar je blijft hier niet zo achter. Het kan niet anders. Dus richting kikkerland. Het moest.’
‘Als jongetje wilde ik de technische kant op, maar vroeger was het heel simpel, jij kan goed leren dus ga je naar de HBS. Kun je wat minder leren dan ga je naar de LTS. Zo ging dat vroeger. Je ouders bepaalden gewoon hoe het ging. De basisschool vond ik leuk, maar daarna was alles: het moet, alles moest. Nee, het was niet één van de fijnste tijdperken in mijn leven. Mijn vader was van geen smoesjes, je kreeg direct een klap. Ik dacht, shit dat moet dan maar. Toch maar de MULO, toen kwam net de mammoet wet en ik was het eerste proefkonijn van het hele zooitje. Toen werd het MAVO. Ik kon heel goed leren. Maar ik had gewoon de pest in. Uiteindelijk heb ik toch de MAVO gehaald en daarna de HAVO. Toen ik daarvan af was heb ik alle boeken verbrand.
Ik zei tegen mijn ouders, ik doe helemaal niets meer. Ik ben het zat. Toen zijn we met zijn drieën op Westpunt gaan bivakkeren. Hans was een Hollander, Eugene op Bonaire geboren en ik van Curaçao. Hans was zo blank als ik weet niet wat, Eugene was rood en ik was de zwarte. Overal waar we kwamen, zeiden de mensen, oh, daar heb je die drie weer, dat wordt niks. Het is één van de mooiste tijden van mijn leven. Ik zal het nooit meer vergeten. Elke avond kampvuur en met de vissers de zee op. We hadden zelf een klein vissersbootje. Maar ja, op een gegeven moment denk je, dit is ook niet alles.’
“Ik was altijd geïnteresseerd in lezen. Was altijd aan het lezen, lezen. Van Jules Verne tot de Robbedoes. Al die boeken van Suske en Wiske. Dat was voor een Antilliaan ondenkbaar. Wij waren niet met de blokkendoos opgegroeid, niet met lezen, dat zit niet in onze cultuur.
Ik bracht ook de krant rond, die Papiamentse kranten. Mijn moeder zei altijd dat je je zakgeld moest verdienen. Anders kom je bij ons het huis niet in. We spraken thuis verschillende talen, Papiaments sowieso, maar ook gewoon Nederlands. Af en toe kwam er wat Engels tussendoor en ook Spaans. Op die manier ontstond ook mijn interesse voor talen. Maar eigenlijk wilde ik met mijn handen werken. Ik wilde architect worden, maar ik mocht die kant niet op.’
‘Mijn eerste indrukken van Nederland? In mijn journalistieke tijd rookte ik zeker drie pakjes Marlboro per dag. Het eerste wat ik deed op Schiphol was mijn aansteker en sigaretten in een prullenbak gooien. Sindsdien heb ik nooit meer een sigaret gerookt. Ja, nu rook ik soms een sigaar. Dat heb ik van mijn opa overgenomen.
Ik had wat geld, ik wilde gaan studeren. Ik moest iets doorbreken. Ik vond een kamer in Dordrecht, ik had me ingeschreven bij de Hogeschool Rotterdam bij de Blaak. Omdat ik ook moest verdienen, ging ik naar het arbeidsbureau. Ik kwam daar en zie heel wat vacatures. Ik dacht, dit kan ik, dit kan ik. Dus ik zeg die mensen dat ik me in wilde schrijven. Ze vroegen waar ik vandaan kwam. Ik zei dat ik allerlei vacatures zag. Rustig aan, zei die man, wanneer ben je hier gekomen? Ik zei eergister. Weer zei die man, rustig aan, wil je echt werken? Kom je echt van de Antillen? Ja, zei ik, natuurlijk wil ik aan de slag. Ik zag dat hij zich omdraaide naar zijn collega’s zo van, volgens mij klopt hiet iets niet. Hij zei letterlijk, ga eerst maar naar de soos, kun je wat bijkomen en acclimatiseren. Ik vroeg wat de soos was. Volgens mij gingen bij die man alle lampjes de verkeerde kant omdraaien. Ik schrok me rot. Maar hij wilde echt overleggen met zijn collega’s. Een Antilliaan die niet wist wat de soos was. Ik vroeg of hij het echt meende. Je spreekt ook nog goed Nederlands wist hij te melden. Ik was blijkbaar geen doorsnee Antilliaan.’
‘Jullie begaan een hele grote fout heb ik hen voorgehouden. Ik had niet geleerd je hand op te houden. Eén van de fouten van het sociale zekerheidsstelsel. Ik heb al die geintjes meegemaakt in Dordrecht bijvoorbeeld toen ik daar werkte. Daar kwam ik in aanraking met al dit soort zaken. Met alle goede bedoelingen, hoor. Die maakbare samenleving. De werkelijkheid is wat lastiger. Die werkelijkheid is natuurlijk een product van onszelf. Want wij maken die dingen. Als wij ervoor zorgen dat er een eerlijke verdeling komt op deze aardbol, en daar ben ik heilig van overtuigd, dan hebben we allerlei uitwassen niet. Al zul je altijd gekken blijven houden.’
‘Je bent altijd afhankelijk van degene die de macht in handen heeft. En er wordt misbruik van je gemaakt als je afhankelijk bent. Kijk, er is geen baby die als crimineel geboren wordt of als een terrorist. De vraag is, wat krijgt hij mee?
Ik werk hier nu vier jaar. Ik doe wat ik kan doen. Maar dit gaat nog generaties duren. Het zal pijn doen. Ik kan bijvoorbeeld voor tien dollar druiven kopen bij die supermarkt. Maar die jongens niet. Ik werk daar keihard voor. Dat hou ik de jongens ook voor. Als ik het kon redden, kun jij het ook. Maar dan moet je het wel willen. Niet achterover gaan leunen en roepen dat je ouders zijn gescheiden of dit of dat. Die slachtofferrol is voor mij niet weggelegd. Allemaal onzin. Je creëert daar ook een cultuur van angst mee. Je bent slachtoffer en dus kun je niet bepalen wat je kunt. En dan blijf je altijd afhankelijk. Dat is niet hoe ik naar het leven kijk. No way. Jij bent zelf verantwoordelijk voor wat je doet.’
‘Ja, het kan anders. Maar dan moeten wij dat willen en met ‘wij’ bedoel ik echt “wij allemaal’. Politiek Den Haag, maar in het bijzonder de lokale politiek en de bevolking. In die laatste groep, en daar wil ik heel eerlijk over zijn, zit een grote groep die niet snapt hoe het werkt. Dat heb je niet alleen hier. Ook in Nederland heb ik met die groep gewerkt. Maar jongens, jullie hebben geen visie, roep ik wel eens. Dat wordt me soms kwalijk genomen. Ik ben een makamba geworden vinden ze dan. Je hebt te lang in Nederland gezeten, je snapt ons niet meer, zeggen ze. Aan mijn hoela.’
‘De eilanden zijn zo mooi. We hadden bij elkaar moeten blijven. Ja, de geschiedenis heeft de eilanden ook veel goeds gebracht. Als je straks weer een referendum wilt, zeg ik, ga op je eigen poten staan. Maar als het zover is, kun je niemand meer de schuld geven. Dus is mijn verhaal heel simpel, voordat je naar de ander kijkt, kijk dan eerst naar jezelf, wat heb ik zelf eraan gedaan?
Ik ben een periode weer in aanraking gekomen met het geloof. Iedereen is hier katholiek weet je, en mensen zeiden tegen mij, je bent eigenlijk een apostel. Ik dacht, apostel, het moet niet gekker worden en het heeft ook niet lang geduurd, hoor. Maar op een of andere manier, en misschien komt dat wel door wat ik heb meegemaakt in mijn leven, heb ik zoiets van, ja maar het kan echt wel anders mensen. Ik bedoel, wij waren niet rijk, maar als de achtste erbij kwam dan at hij ook mee hoor en de negende ook. En vraag niet hoe mijn moeder dat deed.’
‘Die slachtofferrol, van, maar we waren altijd slaven. Ik draai het juist om, weet je waarom je een slaaf was? Omdat je de sterkste was, je bent van het sterkste ras. Waarom zie je dat niet op die manier? Altijd maar de underdog figuur. Schei er nou eens mee uit. Bovendien, er zijn ook van ons eigen ras die ons verkochten, laten we eerlijk wezen. Alles heeft twee kanten.’
‘Ja, natuurlijk er is ook de andere kant. Daarover heb ik een mooie, maar ook trieste anekdote. Ik was door Unicef uitgenodigd voor een congres over kinderrechten vorig jaar in Nederland. Daar waren mensen, en dan praat ik over de top, die via een kaart kregen uitgelegd waar die eilanden liggen. Dan moet ik me inhouden, we leven in 2015 mensen, hoe lang gaat dit nog duren, die desinteresse?
En dan vraag ik, hebben jullie dat rapport wel gelezen? Het staat er echt dat de doelen voor de wijkontwikkeling op hetzelfde niveau zouden moeten zittten als in Nederland. Dat zijn de aanvaardbare normen. Dus ik zei: wat staat hier nou, wat zijn voor Nederland aanvaardbare normen? Ze kijken je aan en zeggen, maar dat staat daar toch? Waarop ik zeg: ja, maar wat betekent dat? Het staat er letterlijk, er is een achterstand, maar waar is dan het meetpunt, waar zijn we dan begonnen? Dan blijft iedereen je aankijken, maar niemand kan een antwoord geven. Maar hoe kan, met alle respect, meneer Kamp zeggen dat hier geen armoede is.’
‘Ik heb hier hetzelfde gedaan als toen ik in Dordrecht begon. Gewoon naar buiten gaan. Daar gebeurt het. Ikki haalde me hier op vanaf het vliegveld. De volgende dag meldde ik me op kantoor, aan het einde van de dag ben ik naar de boulevard gegaan. Ik was hier dertig jaar niet geweest. Ik ging naar het City Café. Ik kom binnen en, met alle respect, alleen maar Hollanders. Ik was het enige zwartje binnen. De hele boulevard was blank geworden.
De avond daarna zei ik tegen Ikki dat hij me maar es rond moest rijden. Ik moest toch zien wat hier gebeurd was. Ikki zei dat ik mijn borst nat kon maken. Ja, ik kende Ikki al uit de curaçaotijd. Daar woonde familie van hem. We zijn naar een snackbar gegaan en gewoon gaan zitten. Ikki meldde dat ik mijn mond moest houden en gewoon rond moest kijken. Ik vroeg na verloop van tijd, wat gebeurt hier? Ikki zei, zo is het hier geworden. De moeder komt, de dochter blijft achter, moeder gaat met de auto weg. Doet ze het voor een telefoon, of alleen voor het kabeltje? Ik zal heel eerlijk zijn, ik kreeg tranen in mijn ogen. Zijn we zo ver weggezakt. Hoe is dit mogelijk?’
‘Dit kan nooit de bedoeling zijn. Ik heb die avond dingen gezien waarvan je denkt, dit kan echt niet. Mensen die bedelen, vrouwen die zich verkopen.
Dat vergeet ik nooit meer. Ik zei tegen mijn directeur, je hebt een groot probleem. Een heel groot probleem. En die mensen komen niet naar ons toe. De samenleving is kapot aan het gaan. Degenen voor wie we zeggen te werken gaan kapot. Daar moeten we wat aan gaan doen. Wij moeten naar de mensen toe. Een week later heb ik een aantal collega’s van hier in een auto gestopt en gezegd, jongens kom, ik zal jullie laten zien voor wie je het doet. Sommigen durfden niet eens uit te stappen op bepaalde plekken. Dan ben ik snel klaar. Dan hoor je hier niet thuis, heb ik gezegd.
Er waren heel weinig die echt geschikt waren, helaas. Ik ben bereid ze dat te leren hoor, maar zij moeten ervoor open staan. Want ik ben niet gekomen om te blijven. Ik hou van projecten. Ik kom ik, doe mijn ding en op zeker moment wil ik het achterlaten.’
‘Soms moet je letterlijk de boel schoonvegen en herstructureren. Dat kan er hard aan toegaan. Zoals in Dordrecht. Dat kon niet anders. Ik ging ook naar die jongens toe en naar de gangs. En dan zei ik, jongens het is over, je moet ergens anders heen met je toko. En tot de dag van vandaag zijn we goede maatjes gebleven, hoor. Sommige dingen gaan nu eenmaal niet met elkaar samen. Kijk, jij zit in die wereld, ik zit in deze. Als je eruit wil, wil ik je best helpen, dat moet ik doen zelfs.’
‘Het is hier moeilijker dan bijvoorbeeld in Dordrecht. Wat dat betreft is het me hier echt tegengevallen. Dan kom je weer bij die kleinschaligheid hier. De druk van die peer group hier is zo sterk, dat onderschatten wij.
Wie ben ik om je te veroordelen als je iets verkeerds doet. Daar heb ik het niet over, je moet zelf weten wat je doet. Maar ik wil met jou ook een gewoon gesprek kunnen voeren. Ik kan ze niet veel bieden. Je komt bij veel bedrijven niet binnen als je een strafblad hebt. En daar zitten wij mee, zo’n zeventig procent van de jongens is in aanraking gekomen met justitie. Die jongens die zijn gewoon op straat opgegroeid en zo zijn ze wijs geworden. Je moet de taal van die jongens spreken.’
‘Je moet creatief zijn. Je plukt die jongens van de straat, die zoeken werk, nou dan zet ik trajecten op. Ja, die jongens willen werken. We hebben nu verschillende trajecten achter de rug. Je begint met zo’n groep. Ze krijgen voor elke dag dat ze komen tien dollar. Dat traject duurt zes weken. Je krijgt een goede scholing. Natuurlijk haalt niet iedereen het. En natuurlijk gaan ze klagen dat die tien dollar te weinig is. Dat ze honger hebben. Dan zeg ik, luister, ik moet jullie een kans geven, daarvoor word ik betaald. En dan bepaal ik hoe het gaat. Wil je dit echt? Bewijs je maar. Dan zorgen wij ervoor dat je werk krijgt. En we betalen pas na een aantal dagen. Anders loop ik kans dat ik gemeenschapsgeld loop weg te gooien. Voor jou tien anderen. Want er zijn buiten meer dan zeshonderd die in aanmerking komen.’
‘Ja, de groep sociaal zwakkere jongeren schat ik op zevenhonderd. Dat is veel. Te veel. De wet sociale vormingsplicht is hier afgeschaft. Dus je mag komen als je wilt. Dat is een hele grote fout. Ik vind zo lang je je startkwalificatie niet hebt, ben je leerplichtig. Als je niet komt, komt de politie je thuis ophalen, je gaat naar school. De vooruitgang van je land is onderwijs, onderwijs en nog es onderwijs. Dat blijf ik zeggen.
De verschillen in de samenleving zijn te groot. Dus zeg ik, jongens, willen jullie het, dan geef ik jullie een kans. Als je door dat traject van zes weken komt, plaatsen we je direct bij een werkgever.’
‘Er zijn gelukkig werkgevers die meewerken. Al moet ik er wel bijzeggen dat wij een deel van de loonkosten betalen. Want in het eerste jaar kan die jongen niet zo veel. Maar je moet opletten. We betalen mee aan de loonkosten, maar aan het einde van het jaar dan nemen ze die jongen toch niet aan. Dan is hij weer te duur.
Je moet altijd opletten. Voor je het weet gaat het weer ergens mis. Stelen ze deuren, wc-potten en noem maar op. Niet alles lukt. Maar ja, dan pak je de volgende dag de draad maar weer op. Dat past ook wel bij mij. Als alles goed gaat, ben ik er snel klaar mee. Je moet mij wel een beetje prikkelen. Dat probeer ik mensen ook duidelijk te maken. Wat is de prikkeling in je leven? Dat moet je eruit zien te krijgen.’
‘Wie ben ik als ik die kennis en deskundigheid heb en de drive om zo’n jongen toch nog iets van zijn leven te laten maken en dat allemaal niet gebruik? Die kleine kids, als je dat ziet, jongen, dat is fantastisch, dat vind ik zo mooi. Dan zie ik die kleine ukjes lopen en denk ik, had ik maar de loterij gewonnen. Dan had ik hier een echte mooie opvang en een goede school neergezet. Dat ik dan kan zeggen, jongens dit is voor jullie. Maar dan ook met echte goede deskundige mensen. Ja, er zijn hier genoeg mensen met een goed hart. En anders haal ik een paar van buiten en die gaan mensen hier opleiden. Je kunt goed werk leveren zonder diploma’s.’
‘Je moet allemaal keuzes durven maken. Ook onpopulaire. En dan nog gaat het een paar generaties duren voor je echte stappen verder bent, hoor. Daarom vind ik, nou ja, wie ben ik, maar als je nu eens met zijn allen als gezonde mensen om de tafel gaat zitten en een programma maakt voor de volgende vijfentwintig jaar. En wie er ook komt zitten, hier tekenen we voor met zijn allen en zo gaat het vanaf nu. Zo gaan we het aanpakken.
Ik weet niet waarom dat niet gebeurt. Je kunt binnen het bestaande systeem geen grote veranderingen aanbrengen. Er zijn wel mensen die het begrijpen, maar altijd hoor je weer, maar ja, als, enzovoort. Terwijl het uiteindelijk simpel is, je moet eerst zorgen voor het fundament. En dat is voor een kind veiligheid. Een goed huis. Rust. Als een grote groep zich niet veilig voelt, krijg je gedonder. Ja, ik ben optimistisch over de mogelijkheden. Anders kan ik dit werk niet doen.’
‘Alles begint met veiligheid. En dan heb je het om te beginnen over huisvesting en onderwijs. Dat is de basis op allerlei gebieden.
Weet je, dat doet me pijn. Dat mensen je vragen, waarom is het hier zo geworden?
Iedereen heeft een droom. Alleen weten sommigen niet of ze in staat zijn om iets voor elkaar te krijgen. Kijk alleen maar naar de meisjes. Zij zijn hier vaak heel kwetsbaar. Ik heb in Nederland veel met Turken en Antillianen gewerkt. Je ziet het verschil tussen de Antilliaanse vrouwen in Nederland en de meisjes en vrouwen hier. Het zelfbesef is zo laag, zo kwetsbaar en dan denk ik, oh nee, dit zijn de moeders van de toekomst.’
‘Natuurlijk schamen mensen zich voor hun armoede. Maar die schaamte moet je wel zien te doorbreken anders kom je nergens. Dus ja, zolang ik hier ben, zal ik mijn uiterste best doen. Zo simpel is het en dat is mijn drijfveer, want er is nog genoeg te doen. En als we dat niet doen, moeten we ook beseffen, dat wij achteraf er zelf last van krijgen.
Iemand met honger, die geen toekomst ziet en die nog wat verantwoordelijkheid voelt voor zijn kinderen, het gezin of zichzelf, kan als een aap in het nauw rare sprongen maken. Dat keur ik niet goed. In tegendeel, blijf met je vieze poten van iemand anders zijn spullen af. Ik vergoeilijk niks, maar je kunt wel naar een verklaring zoeken voor iemands gedrag.’
‘Moet je je voorstellen dat we het niet voor elkaar krijgen? Dan geven we onszelf allemaal toch een akte van onvermogen? Dan moeten we ons dood schamen. En niet alleen dat rijke Nederland. Ook de politici en de bevolking hier. Niet alleen maar roepen dat het moeilijk is. De schouders eronder zetten. Dat moeten we.’
—
Lees ook:
Rachit Alberto & Sigmar Marchena ~ Er gebeuren dingen die je stil laten staan bij je leven
Lijkt me een geweldige vent, die Max! Zulke mensen hebben we hard nodig op het eiland.
Prima stuk Max.
We kennen je als een man recht door zee, met zijn hart op de juiste plek. Tijdens projectvergaderingen was je vaak een stimulerende motor, zeker tijdens vergaderingen van de WFTB (Werkgroep Fysieke Toegankelijkheid Bonaire) waar we vaak om je expertise vroegen.
Dank voor je inzet op vele gebieden .
Ans en Rob
Wat een positieve, hardwerkende vent met een visie!! Duidelijke, begrijpelijke taal taal in een objectief intervieuw van een ervaringsdeskundige!
Max, wat een prachtige visie maar ook een mooie missie.
Niet alleen woorden maar ook daden.
Geen slachtoffervisie, maar realiteitszin. “Van niks komt niks’ zei mijn vader altijd.
Nu maar hopen dat je visie en missie ook anderen aanzet om mee te werken met deze aanpak.
En niet achter bureau’s blijven zitten maar de wijk in.
Eksito!
Pastoor Alphonsus Baak
Max, ik wil je graag alle goeds toe wensen! Wij hebben fijne mooie gesprekken gevoerd! Je hebt mij veel laten zien en inzien waar de behoefte op Bonaire ligt. Dank voor je tijd en ik wens jou heel veel gezondheid en geluk toe!
Mvg Marleen Hilbrands
(W&O)