Ja, ik heb Antilliaanse roots, al wist ik dat lang niet. Ik ben gewoon in Nederland geboren en getogen. Mijn studie Geneeskunde heb ik in het AMC (Amsterdam) gedaan en daarna heb ik mijn opleiding tot internist in het VUMC (Amsterdam) gevolgd. Uiteindelijk ben ik infectioloog geworden. Vandaar dat ik hier terecht ben gekomen met beide vakken.
Tijdens mijn opleiding, in het vijfde of zesde jaar, begon de samenwerking met het ziekenhuis hier. Ik denk dat het 2012 was, dat ik hier voor het eerst als artsassistent kwam. Er was echt nog heel weinig. De eerste internist was net geweest. Ik was bijna aan het einde van mijn studie, ik was artsassistent en mocht hier vier maanden komen werken. Ik ben infectioloog, ik hield van in het buitenland werken. Ik had al een tijd in Suriname gezeten tijdens mijn studie. En in Indonesië.
Er moest hier nog heel veel veranderd worden. De opbouw van het ziekenhuis was net begonnen. Het was enig, zo leuk, ik werd verliefd op het eiland en de zorg hier. Mijn eerste baan als internist was op Aruba. Daar heb ik een jaar gewerkt. Daarna ben ik teruggekomen in het VUMC en nu werk ik afwisselend in Amsterdam en hier. Dat doe ik nu vijf jaar.
Ik heb eerder in Suriname gewerkt en ook heb ik ooit in Afrika gezeten als co-assistant. Als je eerder in het buitenland hebt gewerkt in een niet-Europese setting, weet je dat het aanpakken en inleven is. Maar dat wil je ook. Er is vaak een reden waarom mensen infectioloog worden. Het is een beetje de aard van het beestje, denk ik. Ik wilde altijd al naar het buitenland, al voordat ik met de studie geneeskunde begon. Ik dacht, dit is een mooi vak. Daar kan ik in het buitenland iets mee doen.
In 2012 waren we hier met zes specialisten: een nefroloog, een chirurg, een kinderarts, een anesthesist, een gynaecoloog en een internist. Maar het veranderde heel snel. Iedere keer als ik terugkwam, was er weer iets bijgekomen. Er kwamen steeds meer specialisten en verpleegkundigen.
Het is heel knap wat er gebeurd is. Het ziekenhuis is in vier, vijf jaar gebouwd. Dat beseffen een heleboel mensen niet. Er zijn enorme sprongen gemaakt.
In het begin vonden de patiënten het moeilijk. Ik sprak geen Papiaments, maar wel Spaans. Bovendien waren ze gewend aan een dokter uit Curaçao of Bonaire. Daarnaast heb je nog cultuurverschil en begripsverschil. Ik denk dat dát in het begin het moeilijkste was.
Ik val nog steeds snel terug op het Spaans. Op zich is het taalverschil ook niet zo erg. Het lukt vaak om tot elkaar te komen. Maar er is natuurlijk een cultuurverschil. Ik begrijp steeds meer, maar dat is het moeilijkst.
Op een gegeven moment besefte ik ook dat men wel Nederlands spreekt, maar het is nooit de eerste taal. Je weet dat het heel genuanceerd ligt. Zeker gesprekken met de dokters en het team en de zorg. Dat zijn altijd teamgesprekken en stel dat ik mijn dokter iets in het Frans of in het Engels moet uitleggen, dan kan ik wel uit mijn woorden komen, maar niet echt de nuances aanbrengen.
Dat los je deels op door op de verpleegkundigen te koersen. Ik denk dat ik überhaupt veel verpleegkundigen gebruik. Ik vaar bij de verpleegkundigen. Door te vragen, hoe werkt dit? Wat verwacht de patiënt van mij, denk je? Want ik begrijp het soms niet. Waarom neemt hij die pillen niet? Dat kan de verpleegkundige uitleggen. De lokale verpleegkundigen zijn het allerbelangrijkst bij hoe ik werk. Ik heb daar behoefte aan als dokter. Ik werk met de baliejuffrouw, de verpleegkundige en als het even kan de huisarts. Zij kunnen mij veel vertellen.
De patiënt hier wordt wel wat mondiger. Deze verwacht in eerste instantie dat een dokter zegt, het moet zus en zo. Terwijl wij in Nederland eigenlijk een soort van shared decision making verwachten.
Volgens mij zijn rust, tijd en ruimte de belangrijkste begrippen. Je niet haasten. Hier vindt men het ook prettig als je eventjes een praatje maakt, waar woont u, hoe gaat het met de familie en zo. Dat is hier belangrijker dan wij in Nederland gewend zijn.
Het is wat lastiger dat men niet zo gauw tegengas geeft, maar ik heb er niet zo’n moeite mee. Ik ben opgegroeid in Brabant. Dat scheelt. Niet dat gebekte van de Amsterdammer bijvoorbeeld. Mensen willen rust. Mensen willen ook emotionele betrokkenheid. Dat is heel belangrijk. Het is ook als dokter veel minder erg als ik hier mijn emoties toon. Dat zou ik in Nederland veel minder doen. Het is ook iets dorperigs, denk ik, je bent meer deel van de gemeenschap. Het doet me denken aan het kleine dorpje waar ik ooit ben geboren. Daar was het bij de huisarts ook zo toen. En de pastoor was belangrijk. Dat is hier ook zo.
De kerk is hier heel belangrijk. Ik weet nog dat ik in het begin palliatieve sedatie deed bij een jongen die uitbehandelde kanker had. Hij had zo veel pijn en wilde het echt. We hadden het heel goed besproken en in alle rede. We gaan palliatieve sedatie doen. Ik heb dat toen heel officieel gedaan. Alles met de patiënt besproken, met de familie, met een rechtskundige. Verteld wat ik ging doen. Alles ging rustig, maar het was een drama eigenlijk toen het gebeurd was. Want het was de eerste keer dat het zo gedaan werd, volgens mij. Ik denk dat zulke dingen eerder ook gebeurden, maar niet zo openlijk. Ik besprak alles.
In Nederland ben je gewend alles te bespreken. Met de patiënt, de familie en ook met de verpleegkundigen. Hier huilden de verpleegkundigen. Ik heb echt veel met hen moeten praten. Ze dachten dat ze iemand vermoord hadden. Dat ze het fout gedaan hadden. Aan de andere kant was het ook weer heel belangrijk dat ik meeging naar de kerkdienst. Je wordt er zomaar in opgenomen. Het is ook allemaal goed gekomen en besproken. Maar het was een enorme emotionele gebeurtenis.
Het is zo belangrijk om de juiste woorden te kiezen. Je moet tegen islamitische mensen ook niet keihard zeggen, dat gaan we zo en zo doen. Terwijl als je het anders brengt, kun je ook met hen over dingen als levensbeëindiging praten en over andere dingen. Soms vraag ik de imam erbij om te helpen.
Kijk, wij willen alles zeggen, maar dat is echt Hollands. Dat vindt niet iedereen leuk.
Ik vind dat mensen hier makkelijker zijn met hun emoties. Het is wat het is. In die zin zijn ze hier ook veel beter in rouwverwerking. Eerst is men heel emotioneel, boos en verdrietig. Maar daarna is het ook klaar en dan is het zoals het is.
Als je empathie toont, kun je een heleboel vragen. Als je het als een kille blablabla brengt, vinden mensen dat niet fijn. Maar je kunt dingen benoemen of vragen als je meeleeft en empathie laat zien. Eigenlijk gewoon aardig zijn dus.
Ik moet altijd even wennen aan het academische als ik weer in Amsterdam ben. Moet ik bedenken, o ja, ik zit nu in de VU. Dan gaat het zakelijker. Soms is het wel heerlijk die manier van werken, het is gewoon geregeld en het loopt gewoon. Dat is hier wel moeilijker. Mensen moeten aan dingen wennen. Dat is fijn bij de VU, je kunt alles bespreken. Maar je mist wel de warmte. Hier is veel meer menselijk contact. In die zin vind ik het een perfecte combinatie.
Ja, mensen zijn blij als ze een bekend gezicht zien. Natuurlijk vinden ze het storend als er weer een hiaat is. Aan de andere kant, dat is in een academisch ziekenhuis als de VU ook zo … Als je maar zorgt dat de verpleegkundigen en de zorg goed geregeld is. Hier was men natuurlijk altijd gewend aan een vaste dokter. Al dertig jaar. Nu moet je eraan wennen, maar veranderingen hoeven niet altijd fout te zijn.
Ik kan dit makkelijk doen, een half jaar hier, een half jaar daar. Ik heb geen gezin en kinderen. Het lastigste? Ik heb soms heimwee naar Amsterdam. Maar ik heb hier ook een sociaal leven inmiddels. En niet alleen hier, maar ook op Curaçao en op Aruba. Maar dat is het grootste struikelblok, het enorme forensen. Dat is het enige en grootste nadeel aan dit werk
Aan de andere kant, ik werk hier met collega’s uit de VU of uit het AMC. Het is een beetje het bekende clubje. Je kent elkaar. Maar je privéleven en je familie, je gezin en vrienden, dat is moeilijk.
Belangrijk is hier het onderwijs. Ik denk dat we er in het ziekenhuis goed mee bezig zijn. Het kan altijd beter. Dat maakt het gat tussen de Nederlanders en de Bonairianen kleiner.
We moeten ook de geschiedenis met Nederland en de Nederlandse Antillen niet vergeten. Ik denk dat niet iedereen daar alles over weet. De mensen hier moeten die geschiedenis kennen, maar de Nederlanders ook. Het is niet zo dat je even gaat waarnemen in Maastricht of zo. Hier zit er een hele geschiedenis achter. Dát bepaalt mede hoe hier gewerkt wordt, hoe er samengewerkt wordt.
De geschiedenis van de Antillen is enorm ingewikkeld. Ik heb dat zelf gemerkt. Pas toen ik hier de eerste keer zat, heb ik me echt ingelezen. Ik was al wel bekend met de Antillen, ik wist natuurlijk wel van het slavernijverleden en die dingen. Maar later ben ik gaan lezen en ben ik met mensen gaan praten. Zo heb ik dingen leren begrijpen. Dan zie je ook nog eens je rol hier, je rol als Nederlander.
Wat doen we eigenlijk hier? Je krijgt allemaal vragen. De twee academische ziekenhuizen, AMC en VU, zitten de zorg op te pompen op een heel klein eiland met zo’n 18.000 mensen.
Wat is de verhouding met Curaçao? Dat blijft ook nog steeds een lastige vraag. Want Bonaire kun je niet zonder Curaçao zien.
Ja, komt er een stelletje van de Tweede Kamer hier en dan denk ik, wat doen jullie hier en hebben jullie enig idee waar je bent? Dat is één van die dingen die zouden moeten verbeteren. Mensen zouden zich veel meer bewust moeten zijn van de gezamenlijke geschiedenis. Wat wil je? Hoe moet je samenwerken?
Een van mijn oud-tantes was KVP-lid in de jaren vijftig. Haar vader was gouverneur op de Antillen. Die kan ook uitleggen hoe dat staatstechnisch ging en wat de belangen en wat doelen zijn. Ik denk dat het niet anders is 50 jaar later, want er zitten nog steeds gekke dingen in.
De politiek is niet veranderd. Ik heb de dissertatie van mijn oud-tante gelezen. Dat ging over het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen. Ik zat op Aruba en ik was het aan het lezen en ik dacht, er is niet veel veranderd. Aruba was bezig met olie, maakte ruzie met Curaçao. Curaçao weer boos op Nederland. Dat is een van die moeilijke dingen, we kunnen Bonaire zeggen en de BES eilanden, maar het zijn de Antillen.
Iedereen is boos, maar de Limburgers zijn ook boos op de randstad, hoor. Maar ze hebben hier meer met Curaçao dan met Nederland. Je kunt niet de discussie zonder de andere broers en zussen voeren.
Aan de andere kant. Bonaire heeft nu een kans. Het kan zich ontwikkelen in deze regio. Het is een lastig gebied. Ga maar eens op de bovenwindse eilanden zitten, dat is echt niet makkelijk.
Maar ook hier is het niet eenvoudig. Het is natuurlijk een klein eiland gebleven. Het is net als waar ik opgroeide, de varkensfokker met de meeste spek had veel invloed op de lokale politiek.
Het is niet zo veel slechter geworden. Ja, de kloof tussen arm en rijk is groter geworden. Aan de andere kant, vijf jaar geleden was er ook veel armoede en was er ook veel werkeloosheid.
Natuurlijk hebben wij te maken met de gevolgen van armoede. En van de sociale problematiek waar een groep bewoners mee te maken heeft. Het is voor mij niet eenvoudig om iets te signaleren, ook door de communicatie. Af en toe hoor ik wel iets van de verpleegkundige of de infectie-verpleegkundige. Die melden dan een patiënt uit één van de arme wijken komt en dat het niet goed gaat. Dan kan ik aan de maatschappelijk werkster vragen of zij daar iets mee kan. Dat is wat wij kunnen doen als ziekenhuis, hulp zoeken.
De thuiszorg is goed ingebed in het ziekenhuis. De curatieve zorg is goed, in die zin dat het zeker niet slechter is dan in een klein ziekenhuis in Nederland. Ik denk wel dat bij de preventieve geneeskunde nog winst valt te behalen. Maar dat is het plan ook. Eerst vijf jaar de curatieve zorg en nu komt de preventieve zorg en de eerste lijn aan bod.
Armoede is in principe een taak voor Den Haag, maar dan moeten ze het wel zien.
Ik heb nu heel goede contacten met public health, de GGD. Dat is voor mij van belang. We werken onder andere goed samen met de SOA en HIV preventie. Maar dat is omdat ze mij al vijf jaar kennen. Het is ook een persoonlijk iets. Als je zomaar met allemaal nieuwe dingen komt, heeft dat tijd nodig.
Vergeet niet, dertig jaar geleden kon je in Nederland ook niet over HIV en SOA praten.
Hier speelt dat nog. Men ziet het wel als een probleem. Maar de kerk en een kleine gemeenschap, als je het dan hebt over geslachtsziekten, dat is moeilijk. En de lokale politiek vindt het ook lastig om het erover te hebben. Op een dag moeten ze toch met dat soort dingen meegroeien.
Wij, mijn collega infectioloog, twee lokale verpleegkundigen en ik, zijn begonnen met een infectiepoli. Daar zijn ook SOA en HIV een onderdeel van. We zijn samen met de GGD aan het praten over een voorlichtingsprogramma. We trainen de huisartsen. Het is een meerjarenplan natuurlijk. Maar als je daarmee begint, wordt het bespreekbaar. Want de bevolking zit met een probleem, ze willen best praten. De jongere generatie wil heel graag meewerken. Praten, aan preventie doen. Het enige moeilijke is dat de gemeenschap alles wat ermee te maken heeft, stigmatiseert. Dus je moet ze ook een beetje beschermen.
De bevolking heeft nooit geleerd om daarover na te denken. Als er thuis niet over gepraat wordt en je hebt op school geen seksuele voorlichting gekregen, is het niet gek dat mensen dichtklappen. Neem homoseksualiteit, er wordt nooit over gepraat. Datzelfde geldt ook voor andere zaken, palliatieve sedatie of euthanasie.
Ik snap het niet helemaal, want ik vind Bonairianen hele open mensen.
Het is een probleem, de groep patiënten met SOA en HIV. We proberen het voorzichtig onder de aandacht te brengen. Laatst had ik een artikel geschreven over de toename van het aantal geïnfecteerden. Dat wilde ik samen met public health publiceren. Dat durfden ze niet aan zonder dat er volledige goedkeuring van hun hele afdeling was. Daar keek ik toch van op. Dat ken ik helemaal niet. Misschien speelt mee dat de eilanden afhankelijk zijn van toerisme. Dat men niet wil dat de toerist denkt dat dit eilanden met allemaal ziektes zijn. De gemiddelde Nederlander die hier komt, weet er niks van. Die wil het ook helemaal niet weten. Die wil gewoon lekker naar restaurants, de zon en verder niks.
Wat ik het leukst vind hier? Ik zeg altijd, ik ben thuis in Amsterdam, maar ik heb hier natuurlijk ook iets … Stap ik uit het vliegtuig, snuif ik, herken ik het weer. De Antillen zijn ook een beetje thuis. De mensen en de manier van doen.
Als ik zou moeten kiezen, ga ik terug naar Nederland, want ik ben Nederlandse. Ik vind het hier heerlijk. Maar ik kan hier niet twintig jaar zitten. Al zijn hier heel veel fijne dingen. De mensen zijn niet overspannen, niet bezig met een rat race of moeilijke dingen. Als je niet op een eiland geboren bent, denk ik dat je niet echt kunt aarden. Je moet eilander zijn.
Wat ik zou missen als ik in Nederland zou blijven? De rust. En ook een ander deel van jezelf. Laatst zei een collega, ik voel me hier creatiever. Dat heb ik ook. Hier heb je meer tijd.
Als arts ben ik hier breder geworden. In de VU ben ik infectioloog, hier ben ik internist. Hier kan ik me met public health bemoeien.
Je moet ook bedenken, je bent alleen hier. Ik ben blij als ik in het VUMC werk, daar krijg ik feedback van mijn collega’s. Hier ben ik de enige die beslist. Ik kan wel een mail sturen naar mijn collega’s of ze het er mee eens zijn, maar het is anders. Dat is het fijne met de VU, daar is een enorme pool van collega’s die meedenken en kritiek leveren.
Ik herinner me nog de eerste periode. Ik was hier net als artsassistent, alles was in aanbouw en we waren zenuwachtig. Want wat werd er van ons verwacht, wat moeten we nu neerzetten? Is er een plan?
Op een gegeven moment hebben we min of meer geëist dat dokter Frans zou gaan zeggen wat we moesten doen. Ik weet nog dat hij een fantastische voordracht hield en zei, I want you to get wet feet, of iets dergelijks. Begin maar, kijk maar wat eruit komt. Dat hadden we natuurlijk nog nooit in de medische opleiding gehoord. Dat is niet hoe je als dokter wordt opgeleid. Nu snap ik het steeds meer. Dokter Frans is gewoon begonnen met een heel ferm punt, zo wil ik het en zo zal het zijn. In die zin is hij een visionair. En hij heeft het kunnen overdragen. Anders kun je zoiets niet realiseren.
Ik geloof wel in zijn visie. Ik kan het niet direct zien allemaal, maar hij kan mij wel meenemen. Hij heeft een roeping.
Je hebt altijd een leider met een roeping nodig. Je hebt een voorbeeld nodig. Dat zoek je ook in je opleiding, dat zoek je in je werk. Er lopen gelukkig wel meer mensen om je heen die een inspirerende roeping hebben.
Ik ben onder de indruk van de enorme drive waarmee Antilliaanse artsen hier werken. Mensen die terugkomen hebben een plan volgens dokter Frans. Ze hebben diezelfde roeping. Dat is inspirerend voor mij.
Natuurlijk houd ik altijd een band met hier. Ik herinner me wat mijn oma zei voor ze overleed. Ik kwam altijd bij haar kletsen. Ze zei, ze was al in de negentig, Jessica, jij gaat toch niet voor niks iedere keer naar de West. Toen dacht ik, oh ja, dat deden we allemaal in de familie.
Dank Auke, mooi gezegd. Je herinnert mij weer aan mijn drijfveren 😉
En jij dank voor het aangename gesprek!