Zo staat het op de site van de stichting WeConnect. Wij bedenken en realiseren educatieve projecten binnen het Koninkrijk. Ook bemiddelen wij voor stages/banen op een van de eilanden (MBO, HBO en WO). Ons werkterrein bestrijkt Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk: Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius.
In februari 2017 bezocht ik een bijeenkomst van WeConnect in Den Haag en maakte ik kennis met Tanja Fraai, de zakelijk leider van de stichting.
Tijdens die bijeenkomst werd het rapport We are deeply rooted gepresenteerd. In mijn verslag van die bijeenkomst wist ik het onderwerp van het rapport zo samen te vatten. Wat is er nodig om de braindrain te keren? Waar hikken deze studenten en young professionals tegenaan als ze een terugkeer overwegen?
Maar liefst 69% van de ondervraagden, blijkt uit het rapport, zou in de toekomst in het Caribisch deel van het Koninkrijk willen wonen en werken. De drie belangrijkste redenen voor terugkeer zijn familie, klimaat en het leveren van een bijdrage aan hun thuiseiland.
Goed nieuws, zou je zeggen. Maar al snel verschijnen de eerste donkere wolken aan de horizon als je verder leest. Een enkeling, schrijft het rapport, weet het zeker, ik ga terug. Maar voor de meesten tellen het gebrek aan carrièremogelijkheden, het lage inkomen, de problemen rond wonen als zwaarwegende argumenten tegen terugkeer.
Daarnaast zijn er immateriële redenen. Als je jarenlang in Nederland hebt gewoond, ben je gewend geraakt aan een andere manier van werken en leven.
“Je moet weer leren geduldig te zijn”, zei een studente, “de vraag is niet of het eiland klaar is voor jou, maar of jij nog bij het eiland past.”
In de komende maanden hoop ik met verschillende mensen over dit onderwerp te spreken, schreef ik indertijd. Omdat het onderwerp, de mogelijke terugkeer van eilandskinderen naar ‘huis’, van belang is voor de toekomst van die eilanden, schreef ik in het eerder genoemde stuk. Een groep, een samenleving, kan namelijk baat hebben bij goed opgeleide jongeren.
Tijd om met Tanja Fraai, de zakelijk leider van WeConnect, te spreken.
‘Mijn vader komt van Curaçao en mijn moeder is geboren in Indonesië. Ook een oud-kolonie van Nederland. Mijn moeder is Nederlandse, maar ook niet helemaal. Ik vind haar wel een tropenkind. Ze heeft daar in een Jappenkamp gezeten en is na de oorlog naar Nederland gekomen. Mijn vader heeft een grote Curaçaose familie. Een paar wonen hier en een paar daar.
Ik ben opgegroeid in Bussum. Ik ben een echte alfa. Na het gymnasium ben ik toch maar Spaanse taal- en letterkunde gaan studeren. Toch, omdat mijn beide ouders ook hispanisten waren. Van mijn vader heb ik nog colleges gehad, maar ik mocht geen tentamen bij hem doen. Mijn ouders werkten allebei op de Universiteit van Amsterdam.’
‘Naast Spaans ben ik Culturele studies gaan doen. Ja, ik ben in twee richtingen afgestudeerd. Dat klinkt meer dan het is, ik vond het leuk en was een goede student. Ik ben ambitieus en nog van de luxe generatie studenten. Er kon veel. Ik heb zes jaar gestudeerd. Ben een jaar naar Spanje geweest met een Erasmusbeurs. Ik kijk terug op een mooie tijd.
Na mijn afstuderen heb ik wat baantjes gehad zoals op een marketing afdeling van een verzekeraar. Niet opwindend, maar ik leerde er hoe zo’n bedrijf werkt, wat een managementteam was, wat een communicatie afdeling deed. Maar ik wilde iets heel anders. Ik wilde iets met journalistiek doen.’
‘Hoe ik bij de educatieve omroep Teleac terecht ben gekomen, weet ik niet meer. Het was iets met bi-cultureel of allochtoon. Ik kan trouwens niet zeggen dat ik heel veel last heb gehad van mijn achtergrond. Wat sommigen wel hebben. We waren natuurlijk een curiositeit in het blanke Bussum. Ik zat op de Vrije School en dat was niet de meest multiculturele school van het Gooi. Maar ja, ‘we fit in’.
Bij Teleac heb ik drie jaar gewerkt. Dat vond ik echt fantastisch. Eerst televisie, daarna radio. Radio vond ik leuker. Redacteur, presentator, hoorspelen bedenken en maken. Ik had een hele leuke eindredacteur. Maar na drie jaar moest ik weg. Er was toen een regeling dat ze je na drie jaar een vast contract aan moesten bieden of je moest weg. Maar ik heb er zo veel geleerd.’
‘Er was een vacature bij de Wereldomroep op de Caribische redactie. Ik werd aangenomen. Daar heb ik tien jaar gewerkt. We maakten één uur radio gericht op Suriname en één uur gericht op alle Caribische eilanden, zes dagen per week. Ik moest in het begin echt wennen. Want de Wereldomroep betekende actualiteiten. Van mijn redelijk inhoudelijke, bedaarde ritme van een wekelijkse uitzending bij Teleac, naar iedere ochtend twee uitzendingen bovenop het nieuws bij de Wereldomroep was een grote stap. Ook moest ik wennen aan de manier van werken met een redactieteam. De Wereldomroep was toen nog groot. We zonden uit in negen talen. Dat vond ik wel weer leuk. Dat je ‘s ochtends met een college van de Indonesische en iemand van de Arabische afdeling de fibromileieren gaat bespreken en hoe je dat in negen talen behandelt. Dat was interessant.’
‘Ja, door dit werk kwamen de eilanden echt in mijn professionele leven. Bij Teleac was ik er al wat mee in aanraking gekomen, maar bij de Wereldomroep ging ik naar de eilanden, maakte ik er reportages. Nee, ik sprak geen Papiaments. Mijn vader heeft ons dat niet geleerd. Dat is achteraf wel jammer. Maar mijn vader was negentien toen hij naar Nederland kwam. Curaçao was echt wel ver weg voor hem. Mijn moeder sprak ook geen Papiaments. Nu versta ik het wel, ook dankzij het Spaans.’
‘Eerlijk gezegd wist ik niet heel veel van het Caribisch gebied voor ik bij de Wereldomroep ging werken. 30 mei 1969 zei me bijvoorbeeld niets. Aan die tien jaar Wereldomroep heb ik een enorm netwerk overgehouden. Daar pluk ik nog steeds de vruchten van.’
‘Op mijn vierde ben ik voor het eerst op bezoek geweest op Curaçao. Maar daar herinner ik me uiteraard vrijwel niets van. Op mijn vijftiende kwam ik er weer, daar weet ik uiteraard nog wel veel van. In mijn herinnering is de kennismaking met het Caribisch gebied heel geleidelijk en harmonieus gegaan. Ik kan me niet herinneren dat ik op een maandag wakker werd en dacht, nu ga ik mijn roots ontdekken.
Bij de Wereldomroep voelde ik me heel Nederlands. Wat ik nu deed bijvoorbeeld toen we hier gingen zitten, ik zette mijn handtas op de grond, maar haal hem onmiddellijk van de grond af. Ik leerde van mijn Antilliaanse collega’s dat je je tas niet op de grond zet. Dat klinkt als een heel triviaal voorbeeld, maar zo ontdekte ik hoe Nederlands ik was. Ik leerde van hen dit soort dingen.’
‘Er ging een wereld voor me open op de eilanden. Ik had dan wel krullen, maar ik sprak de taal niet. Kende het eten niet. Ik vond het er gewoon leuk. Er was veel te doen. Het was een braakliggend terrein voor mij. Natuurlijk was het een klein voordeel dat ik er wel eens was geweest. Los van het werk, kwam ik er later vaker. Mijn zus heeft zes jaar op en af op Curaçao gewerkt als fiscaal juriste.’
‘Bij de Wereldomroep kreeg ik een stoomcursus kennis verwerven. Elke dag werden de kranten gescreend, wij volgden het nieuws op de voet. Dan zie je bijvoorbeeld dat de politiek bijzonder ingewikkeld is.
Na een aantal jaren ben ik ook dingen voor mezelf dingen gaan doen. Ik ontdekte dat er zoiets bestond als ‘gesprekken leiden’ en dagvoorzitter zijn. Dat ben ik gaan doen, zo heb ik mijn eigen bedrijf opgericht. Eigenlijk ging dat vanzelf. Ook voor mijn eigen bedrijf ging ik documentaires maken. Zoals rond 10.10.10. Ook kwam het einde van de Caribische redactie in zicht. De PVV ging mee regeren, een kille wind werd elke dag sterker vanuit Den Haag. De Wereldomroep zou worden afgeschaft en dus richtte ik me steeds meer op mijn eigen bedrijf. Eerst ging ik van vijf naar vier dagen, daarna naar drie dagen omroep.’
‘Net voor 10.10.10 had ik Mike Ho-Sam- Sooi leren kennen. Met hem heb een documentaire gemaakt over 10.10.10 getiteld ‘10.10.10 – Einde of nieuw begin?’
Voor mij was het niet heel dramatisch toen de Caribische redactie van de Wereldomroep werd opgeheven in 2012. Wel vond ik het jammer van het product. De radio-uitzendingen waar zoveel luisteraars jarenlang dagelijks van genoten.’
‘Mike stelde op een bepaald moment voor om de activiteiten voor de studenten in een stichting onder te brengen. Zo konden we activiteiten bundelen, met name
rond de studenten waar ik contact mee had. Ieder jaar stond een collega of ik op Schiphol om de nieuwe studenten die van de eilanden kwamen op te vangen voor een reportage. Door een contact bij de gemeente Amsterdam ontstond het idee om elke zomer iets te doen een welkom te organiseren voor die studenten. Dat is een mooie traditie geworden. Met een Stichting konden we subsidies aanvragen en dergelijke. Ik heb toen schoorvoetend ja gezegd. Op 24 december 2013, het was een pre-kerstdag en het regende heel erg, zijn we naar de notaris gegaan en hebben we WeConnect opgericht.’
‘Dat we ons richten op educatie was logisch. Er viel en valt veel te verbeteren voor de kinderen die hier komen studeren. Dat is alleen maar actueler geworden.
Studeren is lastiger geworden. Het tempo ligt hoog, en daarnaast moet je ook nog ontdekken hoe het hier in Europees Nederland allemaal werkt. Dat is de eerste maanden vaak lastig voor de studenten. Ze lopen op hun tenen. Je bent hier niet zomaar thuis.’
‘Het eerste jaar van WeConnect was zoeken. We waren afhankelijk van subsidie van een ministerie en een paar aardige sponsors. Op een gegeven moment zagen we dat we het anders moesten gaan doen en ons meer op de arbeidsmarkt op de eilanden moesten richten. We hebben vorig jaar besloten om de schijnwerpers op de studenten en young professionals in Nederland te richten. Op de instroom, doorstroom en uitstroom. Dat zijn de key elements geworden waar WeConnect voor staat.’
‘De instroom is dus letterlijk. De studenten komen aan en wat dan? Tegenwoordig sta ik niet meer op Schiphol om kwart voor zeven ‘s ochtends. Maar we zorgen er voor dat we ze zien en zo breed mogelijk in beeld te krijgen, in Den Haag en in Amsterdam, Rotterdam, in Groningen. Op die manier zeggen we, We zijn er en we zijn er voor jullie.
In de eerste weken na aankomst zitten ze niet op ons te wachten. Het duizelt ze dan, maar op een gegeven moment zijn ze blij met de aandacht.
Na een half jaar maken we een eerste balans op met ze. Hoe gaat het nu met je? Ben je gestopt of gewisseld van studie? Ben je anders gaan wonen? Ben je tevreden met je keuze?’
‘Waar ze het meest tegenaan lopen? De beheersing van het Nederlands. En de ontdekking dat ze een verkeerde studie hebben gekozen.
De taalbeheersing is echt een probleem. De bovenwindse studenten moeten eigenlijk hun studie Engelstalig doen. Dat doen ze vaak ook. Aruba is ook meer Engelstalig georiënteerd. Dan zijn er nog van die verschillen. Als je net een Europees Nederlandse moeder hebt die van een hele goede school komt. Of als je ouders iets meer geld hebben waardoor je veel in Nederland bent geweest. Dat scheelt allemaal.’
‘Waar ze het meest van opkijken? Ik denk de immense omvang van alles. De drukte, de hoeveelheid mensen. Een studente zei tegen ons: “Op Bonaire had ik altijd met hetzelfde kringetje te maken, hier is het elke dag iemand anders.” En dan de directheid van de Nederlander. Dat is ook vaak wennen. Maar de taal is echt worstelen. Echt worstelen.
Maar ook afspraken maken, je trein leren zoeken, niet tot twaalf uur ’s avonds ergens kunnen blijven omdat je terug moet naar een andere stad. Dat soort dingen. Nederlandse vrienden maken is ook vaak moeilijk voor ze. Uitzonderingen daar gelaten. Ze blijven vaak in hun eigen kring. We raden ze ook aan om eens uit de comfortzone te stappen. Na een jaar moet je toch wat stappen gezet hebben. Kijk, in augustus hier aankomen is natuurlijk leuk, maar om de Nederlandse winter door te komen is soms lastig. Maar in het voorjaar beginnen ze weer een op gang te komen. Voor sommigen werkt het fysiek ook zo.’
‘Er zijn studenten die we nu al een aantal jaren volgen. Sommigen zijn afgestudeerd en gaat het heel goed. Een deel blijft hier in Europees Nederland, anderen willen terug. Die hebben echt het idee van, dit is een tussenstop en ik wil graag mijn land helpen ontwikkelen. Dat is natuurlijk mooi. Terugwillen en teruggaan dat zijn twee verschillende dingen.
Er zijn verschillende redenen die het lastig maken om terug te gaan. Het verschil in beloning, het ontbreken van groeimogelijkheden als je dan een baan hebt, het gebrek aan goede woningen. De studieschuld is ook een probleem. Als je niet zo veel verdient als hier, is het lastig om die schuld af te lossen.
Dit jaar zijn er 83 Bes-studenten van drie eilanden Bonaire, Saba en Statia via de officiële weg naar Nederland gekomen en dat is absoluut een record. Dat geeft hoop voor de toekomst.’
‘Wat ik graag zou zien of willen is dat we groeien. Dat we nog meer verbindingen leggen met name als het gaat over de arbeidsmarkt door middel van stages en traineeships. Dus dat we nog meer binding krijgen met de arbeidsmarkt daar, dat we nog beter weten wat werkgevers nou werkelijk willen en waar ze echt mee geholpen zijn zonder dat je dat heel erg in Nederland gaat zitten bedenken. Daarom werken we zo veel mogelijk samen met mensen op de eilanden. Je moet overal ankers hebben, oren en ogen.’
‘Natuurlijk verdwijnen de studenten uit het zicht na hun studie. Maar er is Facebook. En je hebt LinkedIn. Ik hou ze wel een beetje in het vizier, hoor. Bovendien organiseren wij van alles. Het is natuurlijk heel fijn om een keer naar de banenmarkt te komen ook al werk je hier al vijf jaar of om mee te gaan op een mooie historische stadswandeling.’
‘Kijk, wat ik heel graag zou willen met WeConnect: ervoor zorgen dat in Europees Nederland meer belangstelling komt voor de eilanden. In de politiek, in de cultuur, in de sport, whatever. En dan échte belangstelling. Ik zou willen dat het doorsijpelt naar de politiek dat de eilanden behoefte hebben aan goede juristen, aan goede artsen en verpleegkundigen. En dat het beeld over de eilanden verandert. Dat de Antillen niet alleen staan voor overlast en corruptie, er is zoveel meer.’
Links:
Site WeConnect: http://stichtingweconnect.nl/
Facebook: https://www.facebook.com/stichtingweconnect.nl/
Youtubekanaal: https://www.youtube.com/user/tanjaf1971