‘Ik ben in 1968 in Almelo, Overijssel, geboren. Daar heb ik de lagere school en MBO Elektrotechniek en werktuigbouw gedaan. Ik kom uit een gezin, in ieder geval van mijn vaders kant, van allemaal vaklui, grafiscus, schilder, metselaar. Dat is er eigenlijk gewoon ingegoten en ik heb dat geadopteerd.
Daarna moest ik in 1987 het leger in. Er was toen nog dienstplicht. Ik heb achttien, negentien maanden in Duitsland gezeten. In Bergen Hohne, vlakbij het concentratiekamp daar. Uiteindelijk was ik technisch systeemspecialist op de Leopard 2. Ik hoefde geen putjes te graven en andere onzin, ik mocht mijn vak verder ontwikkelen. Dat was een mooie verdieping van mijn technische kennis.’
‘Toen ik uit het leger kwam, liep ik op een dag tegen een oude schoolkameraad op en die zei, ze zoeken een uitvoerder bij een bedrijf op Bonaire. Dat was in 1989. Ik was 21 en ben hier naartoe gegaan. Van Bonaire wist ik helemaal niets.
Ik ben gaan kijken en dacht, nou ja, dat moeten we maar gaan doen. Natuurlijk was dat een grote stap. Ik dacht, doe je het niet, dan heb je misschien later spijt.
Ik denk dat die houding gevoed is door mijn vader. Dat was een begenadigd voetballer in de jaren vijftig. Hij was een van de eerste semi-profs. Hij heeft het tot het Oranje B-elftal gered. Daarin speelde hij met Sjaak Zwart en Willem van Hanegem. Hij heeft bij Heracles en Go Ahead gevoetbald. Maar toen hij de kans kreeg om bij Ajax te spelen, durfde hij niet. Helemaal naar het Westen, dat was voor een jongen die uit Assen kwam een te grote stap. Daar heeft hij achteraf spijt van gehad natuurlijk.
Mijn moeder kwam uit het fruit. We hadden altijd een groente- en fruitwinkel. En we moesten naar de veiling en dan de boer op om te venten. Dat heb ik ook jarenlang gedaan. Dat was leuk om te doen.’
‘Mijn vader kwam uit een gezin met zestien kinderen. Ik heb medelijden met mijn oma als ik bedenk hoe dat allemaal gegaan is. In dat kleine huisje met puntdeurtje.
Mijn vader verliet het nest en mijn moeder ging mee. Dat was wat. Hemelsbreed gingen ze negentig kilometer verderop wonen, maar toen was dat ver. Ze zeiden, jullie laten ons in de steek. Ook hadden mijn ouders de eerste auto in de familie. Dat werd gezien als rijk.
Maar uiteindelijk is hij altijd blijven steken in dat dingetje dat hij nooit heeft kunnen maken. Terwijl hij toch naar Go Ahead ging en Europees voetbal heeft gespeeld.
Dus toen de mogelijkheid voor mij voorbijkwam om naar hier te gaan, zei hij, ik wil niet hebben dat je jezelf uiteindelijk gaat verwijten dat je het niet gedaan hebt. Ik dacht, ik stap erin en als het niet lukt ben ik binnen een jaar weer terug.
Ondertussen duurt dat jaar 1989 heel erg lang tot groot verdriet van mijn ouders. Want die zijn hun zoon kwijt.’
‘Hier heb ik mijn leven opgebouwd, heb ik mijn vrouw leren kennen en hebben we kinderen gekregen. Ik ben zoals ze dat zo mooi noemen half-half. Uiteindelijk voel ik me meer verbonden met Bonairianen dan met Nederlanders. Niet dat ik nationalistisch ben of zo. Dat heb ik niet in me. Maar Bonaire ligt me na aan het hart. Absoluut. Niet dat ik mijn afkomst wil verloochenen, maar mijn emoties, mijn roots liggen hier. Tegelijkertijd moet je je realiseren dat je nooit echt één van hen wordt. Ik word gerespecteerd, er wordt over mij gezegd, hij is een Bonairiaan. Ook al omdat ik met een Bonairiaanse getrouwd ben, onze kinderen hier geboren zijn. Maar als het er echt op aan komt, ben ik een Europese Nederlander. Ook al zit ik hier 32 jaar. Dat merk je aan opmerkingen als bijvoorbeeld de politieke situatie gespannen is. Dan kom ik dat tegen. Overigens ook van de nieuwe Nederlanders, die gaan dan ook allemaal dingen aan me vragen in de hoop dat ik hen gelijk geef. Het hoort erbij. En het is niet erg.’
‘Wat me hier direct beviel? Als eerste natuurlijk de warmte. Dat was natuurlijjk een groot verschil met Nederland. Maar het meest opvallend was dat iedereen zo vriendelijk was. Het geborgene wat Bonaire gaf. Het amicale, het kunnen binden met mensen en het niet altijd hoeven en moeten, het voelde als een warm bad. Ik heb lak aan hiërarchie, ik hou daar niet van. Ik denk heel veel in wij, we doen het samen en dat vond ik hier terug. Dat deed me aan thuis denken.
De eerste tien jaar heb ik bij een bouwbedrijf gewerkt. We hadden veel werk. Ik was hier net toen de eerste golf Nederlanders kwam, die hadden geld. De eerste resorts kwamen en er werden veel huizen gebouwd.
In het begin was ik de enige Nederlander die bij dat bedrijf werkte. Dan leer je de taal snel. Ik zat in de bouw, daar zijn de omgangsvormen wat ruwer. Ik leerde heel ongepolijst Papiaments. Maar ik leerde snel, dat moest wel. In het begin sprak iedereen keurig Nederlands tegen me, en ze legden veel uit.
Het bedrijf verkocht ook witgoed, daardoor kwam je ook bij de mensen thuis. We leverden koelkasten en noem maar op. Zo leer je de Bonairiaanse samenleving snel en behoorlijk goed kennen.
Ja, dan leer je ook dat deel van de samenleving kennen dat het niet goed heeft. Het deed me denken aan de omgeving waar ik vandaan kom. Ik ging met mijn oom met paard en wagen langs dorpjes als Rolde, Veenhuizen en noem maar op. Dat was toendertijd een arme streek.’
‘Waar ik aan moest wennen was het feit dat als ik als uitvoerder zei hoe het moest, men dat ook letterlijk zo deed. Zonder vragen of opmerkingen. Als ze dan iets tegenkwamen waardoor het niet lukte, stond alles stil. Want ik had toch gezegd dat het zo moest? Daarnaast werd het me heel makkelijk gemaakt. Wil je een hapje mee-eten? Zullen we even een biertje drinken? Er was geen afstand tussen werk en privé. Natuurlijk viel ik op, op het werk. Men wilde bijvoorbeeld veel weten over Nederland. Op een verjaardagsfeestje werd ik soms in het midden van de kring gezet. Op de ereplek. Alsof ik een prijs was. Dat was soms ongemakkelijk.’
‘Door die achtergrond, aan de ene kant de vakmensen en aan de andere kant het kleine ondernemerschap, ben ik natuurlijk beïnvloed. Wat je hier ziet bij FM, al die ontwikkelingen binnen de organisatie, is ook ondernemen.
Ik kende het ziekenhuis al vanuit mijn vorige werk. Ik kwam bij het oude San Francisco ziekenhuis. Daardoor kende ik een aantal mensen hier. Op een gegeven moment zei iemand dat ik maar bij het ziekenhuis moest gaan solliciteren. Ze zijn daar nogal wat plan, kreeg ik te horen.
Dat was eind 1998, begin 1999. Ik ben ernaartoe gegaan, vond het wel spannend na tien jaar bij dezelfde baas gewerkt te hebben.
Dr. Frans was twee jaar daarvoor hier komen werken en is toen eigenlijk al begonnen met het hele plan waar hij nog steeds mee bezig is. Hij was begonnen met de opbouw en was zijn organisatie aan het inrichten.
Ze zochten een hoofd technische dienst. Met mijn achtergrond voldeed ik prima aan het profiel. Wat ik moest gaan doen was me op het lijf geschreven. Dus ben ik een maand later begonnen en ging mijn fietsje voortaan in plaats van rechtsaf, linksaf.
Ik ben begonnen als hoofd van de technische dienst. Het oude verpleeghuis stond hier nog, het ziekenhuis en de rest was allemaal bouwvallig. Ik dacht, ik zal wel kijken wat het wordt.’
‘In het gesprek was me duidelijk gemaakt wat de plannen waren. Het paste precies in mijn straatje. Ik heb van 1999 tot 2010 al die bouwprojecten voor mijn mik gehad. De portfolio is telkens hetzelfde gebleven, alleen werd er zo nu en dan een andere naam opgeplakt. Hoofd technische dienst, hoofd civiel, hoofd facilitair.
In het begin werd ik niet koud of warm van wat hier gebeurde. Ik was al veel gewend. Maar langzaam kom je erachter dat het ook wel iets speciaals is, een ziekenhuis. Ziekenhuisinstallaties zijn natuurlijk heel specifiek. Er kwamen steeds meer nieuwe dingen. Dan moet je wel rond gaan kijken. Je kijkt eerst op Curaçao en dan een keer naar Aruba. Je gaat naar Nederland. Dan kom je erachter dat het toch wel een bijzondere wereld is, de ziekenhuiswereld, dat is iets meer dan alleen een huisinstallatie plaatsen.’
‘Daar is ook mijn liefde ontstaan voor facilitair management. Tot 2010 heb ik me altijd bezig gehouden met de techniek. De harde kant. Op een gegeven moment wil je iets meer aan het stuur zitten. Ik stuurde steeds meer mensen aan. Dan wordt het soms ingewikkelder om alles rond te houden.
Als techneut groei je blauw op. Alles is meetbaar. Het was daarom wennen om hier steeds meer met allerlei mensen om te leren gaan. Ik was de bouw gewend. Daar is het heel gewoon om iemand direct aan te spreken of zelfs verrot te schelden. In de loop van de jaren heb ik feeling gekregen voor een andere aanpak.
Het hebben van een hard doel is niet altijd effectief. Op een gegeven moment ben ik me erin gaan verdiepen, want als je wilt sturen, moet je er een dynamiek, een dimensie bij hebben. Je moet je verdiepen in leiding geven, in mensen leren lezen, in psychologie, allemaal zaken waar ik als blauw opgeleide me niet bezig hield. Maar ik ben een streber, ik wil gewoon goed zijn in mijn werk. Dus als het nodig is om iets anders aan te pakken dan je gewend bent, dan leer ik dat.
Nu studeer ik en krijg ik weer andere referentiekaders en inzichten. Waardoor je werk anders gaat zien. Waardoor je een heel andere intonatie krijgt.’
‘Ik ben het levende voorbeeld van hoe je van blauw naar oranje kunt gaan. Eigenlijk dat je als een kameleon verschillende rollen aan kunt nemen, afhankelijk wat er nodig is. Ik kan best bars en recht to the point zijn. Dan schreeuw ik tegen iemand, ga dat gewoon doen, want dat hoort nu. Als ik al buiten sta en er is een calamiteit, dan gaan we niet even polderen. Nee, dan is het gewoon nu. Daarna mag je mij allemaal vertellen wat je niet zinde.
Hier is het vaak, met name bij het bureau kwaliteit en veiligheid, de inzet om andere mensen te laten excelleren. Om dat te kunnen doen, moet je je dienstbaar opstellen en zul je andere rollen moeten aannemen. Dat is het leuke ervan. Iedereen heeft in zijn leven een vorm van beloning nodig. Mijn beloning is heel erg resultaatgericht. Ik ben opgeleid met meetbaar resultaat als eerste uitgangspunt. Het is me gelukt om op een andere manier met mensen om te gaan. Het is gelukt om afscheid te nemen van vaste patronen. Dat merken ze thuis ook.
Ik ben wat dat betreft toch een laatbloeier. Ik zie dingen vaak laat en het kwartje doet er lang over voor het valt. Maar als het valt, dan is het bij mij ook echt.’
‘Kijk naar 1999 en kijk wat er nu staat, dan mag je er trots op zijn dat we dat nu hebben bereikt. Uiteindelijk zijn we een klein dorpje met 20.000 inwoners, en dan hebben we hier een ziekenhuis met achttien specialismen. En FM ontwikkelt zich nog steeds.
Het is altijd lastig om mensen aan veranderingen te laten wennen. Toch heeft de flexibiliteit van de mensen me hier in positieve zin verrast. Blijkbaar zit er in onze organisatie een soort vliegwieleffect waardoor mensen zich openstellen voor veranderingen.
Natuurlijk moet je je aanpassen als een organisatie groter wordt. Daarom kreeg het beestje ook een andere naam. Van hoofd technische dienst werd ik coördinator Bureau kwaliteit en veiligheid. Om aan te geven dat de werkzaamheden steeds uitgebreider werden. We zijn full local qua personeel. We brengen mensen samen die waarschijnlijk de meeste kans van slagen hebben.
Ik probeer daar de regie over te voeren. Natuurlijk lukt niet alles. Dat is natuurlijk zonde, want er zit geld en energie in. Maar je leert er ook van. Waarom lukt het dan niet. We zijn een lerende organisatie. We leren van onze fouten.’
‘Nee, dat we nu 650 mensen in dienst hebben, heeft er niet voor gezorgd dat het hier anoniemer is geworden. Dat is het gevolg van een kleine gemeenschap. Elk project wordt een persoonlijk item. Het is hier soms net een kroeg. Mensen komen hier binnen en vertellen hun ding. Iedereen is wel eigenaar van een deelproject. Je komt elkaar zo vaak tegen, dus nee, je bent hier absoluut niet anoniem. Er zit heel veel energie in mensen en een hoop betrokkenheid.
We zijn klantgericht, professioneel, innovatief en hebben liefde voor het vak. Die vier kernwaarden bepalen onze houding.
Dat we ook mensen opleiden die weer weggaan, is soms moeilijk te verkopen aan de mensen hier, maar je zaait daardoor ook voor de andere eilanden.’
‘Af en toe zit ik met mensen en denk ik, wat doe ik hier. Ik heb een neef en die werkt bij de NAM en die zit met mensen als Poetin aan tafel en noem het allemaal maar op. Ik ken hem van vroeger en ik vroeg, hoe ben jij daar terechtgekomen? En hij zegt, Felix het is gewoon toeval, ik ben gewoon met de stroom meegegaan. Zo zie ik het hier ook.
Doordat FM zo breed in de gemeenschap staat, zit ik ook op veel meer vlakken bij bedrijven hier op het eiland, zit ik bij andere zorginstellingen. Ik zit nu ook mee aan het stuur en dat is een voorrecht.
Ja, Bonaire is mijn eindstation. Dat wist ik natuurlijk niet toen ik hier als eenentwintigjarige kwam. Hier heb ik mijn vrouw ontmoet, hier hebben we onze kinderen gekregen. Ik voel me meer met Bonaire verbonden dan met Nederland, absoluut.
Mijn vader is drie jaar geleden helaas overleden en mijn moeder is nu 83. Dan kom je in zo’n fase dat je je een keer gaat afvragen, waar kwam ik vandaan? Ook al omdat mijn dochter nu in Nederland studeert, mijn vrouw vroeg zich wel eens af of het zou kunnen dat ik terug zou willen, maar ik zeg nee. Hier ben ik thuis.’
‘Nee, ik vind het niet beklemmend om binnen een kleine gemeenschap te functioneren. Misschien heeft dat wel met mijn moeder te maken. Zij stond altijd in de winkel, zij was open en makkelijk in contacten. Dat heb ik van haar geërfd.
We weten niet of onze dochter na haar studie terugkomt naar het eiland. Ik heb haar aangeraden om daar een paar jaar goed rond te kijken. Ze wil graag internationaal werken. Dan moet je hier niet zijn, hier zijn geen multinationals. Je moet terugkomen uit liefde voor je eiland. Maar er zijn nu eenmaal dilemma’s. Werk, inkomen, huisvesting, om maar wat te noemen.
De aansluiting met het onderwijs in Nederland verliep redelijk goed. Ze heeft hier de havo gedaan. Natuurlijk heeft ze wel wat aanloopproblemen gehad. Ze kende Nederland alleen van vakanties, dan doe je leuke dingen. Nu ze er een jaar woont, weet ze dat je niet ieder weekend naar een concert gaat of alleen maar leuke dingen doet. Je bent student, heb ik gezegd, je moet rond zien te komen van wat je hebt.
Zij is er trots op dat ze Bonairiaanse is. Als de Antillen weer in het nieuws komen, zegt ze, dat zijn wij.’
‘Kijk, bij Bonaire is het wel zo of het bevalt je of het bevalt helemaal niet. Er is hier geen middenweg. Ik heb hier huwelijken van 30 of 35 jaar binnen een jaar naar de kloten zien gaan.
Je bent hier op jezelf aangewezen.
Misschien scheelt het ook wel als je van het platteland in Nederland komt. Dat ben je toch wat relaxter.
Als ik terugkijk, zie ik dat iedereen die hier langer wil blijven, na een jaar of twee, drie een keuze maakt. De eerste jaren zijn een soort verkenning. Je leert mensen kennen, bouwt een netwerkje op. Dat stabiliseert op zeker moment. Tot die tijd blijf je in twee werelden leven. Op een dag moet je een keuze maken. Anders ben je nergens thuis. Ik koos voor hier. Dat had niets met bijvoorbeeld mijn inkomen te maken. Dat was niet zo bijzonder. Het was de cultuur, de veiligheid, het beschermde gevoel hier, wat de keuze makkelijk maakte.
Het is wel zo dat je soms even van het eiland af wilt. Het is klein natuurlijk. Door mijn werk kan ik er vaak even af. Dat was en is een voordeel. Maar ik heb het nooit als beklemmend ervaren.’
‘Het draait bij FM om zorg en welzijn. Dan ontkom je er natuurlijk niet aan dat je tegen grenzen aanloopt. Een deel van de bevolking heeft nu eenmaal niet de mogelijkheid om bijvoorbeeld gezond eten te kopen. Natuurlijk praten we daar ook over onderling. Ik geloof best dat het er over vijftig jaar anders voorstaat. Maar wat gaan we doen voor de mensen nu?
Ik weet het, je kunt het ijzer niet met handen breken. Maar ik zag gisteren een fotootje van een kameraad op Aruba van een doos eieren, dat doosje eieren kost daar 11 gulden. We moeten mensen gezond laten eten, maar fruit en dergelijke is niet meer te betalen.
Natuurlijk noem je zoiets ook wel eens in een vergadering met bestuurders. Dan ben je soms verbaasd hoe weinig ze weten van de situatie hier op de eilanden. Of je komt met een voorstel en je krijgt te horen dat het politiek niet interessant is. Wat heb je daar nu aan?’
‘Als grootste entiteit raakt Mariadal heel veel mensen. Soms vraag ik me af welke rol FM aan kan nemen om agenda’s te pushen in de Bonairiaanse gemeenschap.
Iemand heeft ooit tegen mij gezegd, Felix, richt je niet op muren, maar op deuren. Daar heb ik wel iets van geleerd. Stille diplomatie, netwerken, ideeën bespreken. Uiteindelijk levert dat iets op. Ik verbaas me er wel eens over dat ik dat op heb kunnen pakken.’