Een jaar of vijftien was ik toen in het dorp een bijeenkomst werd gehouden van de Fryslân Oerein-beweging. Een week eerder waren in het dorp affiches geplakt met de oproep om het Friese hart te laten spreken.
Twaalf dorpsbewoners hadden de weg naar het zaaltje achter café Het gekroonde Hert weten te vinden. Achter een tafel zaten vier mannen. Twee Friese vlaggen waren op het rode gordijn geprikt, zachte accordeonmuziek liet vertrouwde deuntjes horen.
Eén van de mannen opende de bijeenkomst met het voorlezen van een gedicht dat niemand begreep. Het was Oud-Fries, maar wat ook een rol speelde was dat spreker nerveus was en nogal binnensmonds sprak.
‘Kan het niet wat rustiger?’, vroeg buurman Feenstra dan ook halverwege.
De volgende spreker bleek de voorzitter van de beweging in oprichting. Hij hield de aanwezigen voor dat het tijd werd dat het Friese volk zich niet langer liet knechten, de maat was vol. Weg met het Hollandisme, weg het onderdrukkende en manipulerende gedrag van de Hollandse overheid.
Vol vuur vertelde de man over Kneppelfreed, over de strijd die gevoerd moest worden, over gemiste kansen.
‘Moeten we niet stoppen met zeuren en klagen?’, vroeg hij.
Dat viel verkeerd bij de oude Hamstra.
‘Hoezo? Heb je me ooit horen zeuren?’
De spreker stelde Hamstra gerust: ‘Ik bedoelde het retorisch.’
‘Wat heeft de kerk ermee te maken?’, vroeg Hamstra verbaasd.
Van de beweging is na die avond niet veel meer vernomen.