‘Jullie hebben er een beter woord voor.’
‘Eenzaam?’, vraag ik.
‘Dat bedoel ik.’
Hij kijkt naar de tafel.
‘Vorige week heb ik twee dagen vrij genomen en ben ik langs het water gaan wandelen. Ik moest nadenken. Had allemaal spanning.’
Hij woont iets meer dan twee jaar in het hotel waar we op het terras wat drinken, en waar hij niet alleen bedient, maar ook een paar dagen per week nachtdiensten draait en zo nu en dan bijspringt als de receptie het druk heeft.
‘Hier heb ik onderdak en daardoor kan ik sparen. Je moet sparen. Anders kom je nergens en ik heb een plan.’
Een hotel of nog liever een restaurant wil hij.
‘Na mijn opleiding besloot ik dat het anders moest. Ik wil iets opbouwen. Maar dat mag hier niet.’
‘Mag niet?’
‘Je mag je niet onderscheiden. Net of gunnen ze je het niet.’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Het lastigst vind ik toch dat ik vaak nee moet zeggen. Staat mijn zusje weer op de stoep, heeft ze mooie schoenen gezien. Ik weet nu wanneer je ja kunt zeggen, maar dat heeft een tijd geduurd. Je stapt uit de familie, zo zien zij het tenminste. Je doet niet meer mee.’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Iedereen kent elkaar. Je mag niet anders zijn.’