In het dal tussen de heuvels aan de noordkant van het eiland ligt Rincon.
Door de ligging was het niet zichtbaar vanaf zee, veilig uit het oog van piraten.
Ikki wijst op de huisjes langs de weg.
‘Deze bouw is typisch voor hier.’
Hij wijst op het schuurtje dat aan het huis vastzit en vertelt dat Rincon een eigen vlag en volkslied heeft.
‘Dit is het oudste slavendorp van de hele Antillen. De Nederlanders brachten hier de slaven naartoe. De mannen werkten door de week in de zoutpannen. De vrouwen en kinderen op de plantages. De Rinconezen stammen nog af van de slaven.’
Als we het dorp uitrijden komen we langs het voetbalstadion. Ikki wijst mij op de bescheiden tribune. De honderd groene stoelen op de zittribune glanzen niet alleen van het zonlicht, maar ook van nieuwigheid.
‘De verkiezingen komen dichterbij’, zegt Ikki.
Al stemmen alle inwoners van Rincon van generatie op generatie op dezelfde partij, je moet toch aan klantenbinding doen.