Elke plaats, stad of vlek heeft haren handel, hoe gering ook, zoo ook Bonaire, getuige de vele groote en zelfs fraaie winkelgebouwen. Die handel wordt uitgeoefend zoowel door rijk als arm, blanke als kleurling, eigen volk als vreemdeling (de Armeniër), en allen vinden daarbij hun brood. Moeilijk is het echter, dien handel nader te omschrijven. De lezer zal zich dus moeten tevreden stellen met een droge opsomming van inkomende en uitgaande artikelen.
De enkele oogsten, die hier nog worden binnengehaald, voorzien lang niet in de behoeften van de bevolking, van daar, dat alle zaken uit den vreemde moeten worden aangebracht. In de eerste plaats komt het maismeel, waarvan de bevolking zich eene soort van brij bereidt, foenchi geheeten, en die den hoofdschotel van elken maaltijd uitmaakt. Men kan gerust aannemen, dat, in droge tijden, jaarlijks 4000 vaten of zakken uit Amerika worden aangevoerd. Tarwe- en roggemeel, zoete en gewone aardappelen, beschuit, boonen en erwten, gedroogde visch, stijfsel, petroleum, aarde- en glaswerk, meubelen, katoentjes en fijnere stoffen, in één woord, alle noodzakelijke behoeften, moeten van elders komen. Voeg hierbij sigaretten, sigaren, tabak, dranken, vooral groote hoeveelheden jenever en rum, en u komt al spoedig tot eene waarde van pl. m. f150.000 ’s jaars. Enkele zaken, zooals hardhout, schildpad (caret), huiden enz. gewoonlijk uit Venezuela aangebracht, zijn wederom voor uitvoer bestemd en in tijden van verwikkelingen in genoemd land, vinden heel wat levensbehoeften in bootjes haar weg daarheen. Zulke tijden brengen op Bonaire veel vertier en wat beter is – geld in de zakken der kooplui.
Is het dus al moeilijk een grens te trekken tusschen al wat wel, en niet wordt ingevoerd, de artikelen, welke hier worden uitgevoerd, zijn beter na te gaan. Reeds in den slaventijd werden hier cochenille- en campêche-hout geteeld, en werd zout gewonnen, welke voortbrengselen in Europa en elders goede marktenvonden. De aloë wierp prachtige winsten af, totdat er zoo’n sterke prijsvermindering kwam, dat verdere aanplant gestaakt werd en de reeds verbouwde velden werden verwaarloosd. Eerst in de laatste twee jaren zijn de prijzen weer een weinig in de hoogte gegaan, vinden weer enkelen hun broodwinning in het opvangen en de bereiding van aloë-hars. Een waarde van f 2000 ’s jaars is niet te hoog berekend. Een vreemdeling wist met steenbakken een aardig winstje te halen. Sedert 1896 is dit werk gestaakt. Zou het door een doortastend persoon weer niet met goed gevolg ter hand kunnen worden genomen?
Nu komen wij aan Bonaire’s beste uitvoer-artikel, de divi-divi-peul, die menig arme den mond vult. Terecht wordt door velen deze peul bestempeld met den naam van ‘Bonaire’s cacao’. De divi-divi-boom toch is een ware schat voor het droge eiland en zijne peulen zijn op de Europeesche markten wel bekend en gezocht, dank een plaatselijke keur, waarbij slechte soort niet mag worden uitgevoerd. In een goed jaar, een jaar van niet te zware regens, is een uitvoer van 600 ton, vertegenwoordigende eene waarde van f 30.000 geen zeldzaamheid. Na de divi-divi komt het zout als belangrijk uitvoer-artikel, waarvan het leeuwenaandeel door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika wordt verbruikt. In de laatste jaren bedroeg de gemiddelde uitvoer ’s jaars 95.800 H.L., een waarde hebbende van f 45.984. Op de Engelsche Bovenwindsche Eilanden is naar geiten- en schapenmest in den regentijd goede vraag, dan worden heel wat ladingen hier verscheept. Jaarlijks pl. m. 21.000 vaten, eene waarde van f 4200, wil voor het arme Bonaire heel wat zeggen.
Noem ik nu nog beenderen, oud koper, schapenen geitenvellen, schapenwol, grove stroohoeden, caret (uit Venezuela aangevoerd), Brazilie- en hardhout, dan ben ik zoo wat aan ’t eind van mijn lijst. Aan geitenvellen gaan tennaastenbij elk jaar 6000 K.G. tot een waarde van f 3000 uit. Naar Curaçao wordt nog uitgevoerd brandhout, houtskool, kalk, geiten en schapen, een enkel paard of rund, hier aangevoerde schildpadden en gezouten visch, gedroogd vleesch (salons) en 20 à 30 stuks ezels naar een Engelsch of Fransch eiland.
Den lezer zij medegedeeld, dat de in dit opstelletje genoemde prijzen der koopwaren door het Gouvernement bepaald en opgegeven zijn. Dit tot becijfering van verschuldigden accijns voor in- en uitvoer.
Bij het doorlezen van dit stukje zult u wel reeds hebben opgemerkt, dat Bonaire’s nijverheid niet veel heeft te beduiden. Het vlechten van stroohoeden is hier niet zoo algemeen als op Curaçao, terwijl de hoedanigheid van het geleverde werk ook al minder is. Heeft Curaçao zijn scheepstimmerwerven, ook hier worden heel wat roei- en zeilbooten, kottertjes en schoeners gebouwd, zonder dat men iets, wat op een werf lijkt, waarneemt. En toch wordt hier fraai en degelijk werk geleverd en jaarlijks loopen heel wat vaartuigen van stapel, meest met het oog op den handel met Venezuela’s kusten en de vaart tusschen Curaçao en hier. Voor het bouwen van schoeners mogen de heeren J.W.T. Hellmund, N.E. Craane en C.R. Debrot genoemd worden. Eerstgenoemde scheepsbouwmeester mocht zelfs op de Curaçaosche tentoonstelling met de inzending zijner scheepsmodellen de gouden medaille verwerven. Jammer, dat deze tak van nijverheid een gevoeligen slag heeft geleden door den genomen maatregel van Castro, Venezuela’s president, waarbij de vaart op zijn land voor Nederlandsche zeilvaartuigen uit Curaçao, Bonaire en Aruba is verboden. Dat den handel in ’t algemeen daardoor de nekslag is toegebracht, is duidelijk. Hier, zoowel als op Curaçao en Aruba, vinden honderden hun bestaan in genoemde kustvaart en nu zijn alle scheepseigenaars gedoemd òf hunne schepen daar (op Venezuela), te laten òf ze hier vast te meren. Elk middel wordt door Castro uitgedacht en toegepast om de kolonie Curaçao ten onder te brengen.
Nederlandsche vaartuigen in Nederlandsche wateren zijn niet veilig voor de vele Venezuelaansche kustwachters, die zich niet ontzien die scheepjes aan te houden, ja, zelfs op te brengen.
Onwillekeurig ben ik weer van mijn onderwerp afgedwaald. Ik had nog moeten vertellen, dat de gebroeders Marchena, elk voor eigen rekening, ook heel wat zeilbooten vervaardigen en voor de vischvangst van de hand doen. De kottertjes onderhouden meer de gemeenschap tusschen Bonaire en het hoofdeiland.
Koopmansgoederen gaan en komen met die schuitjes en tegen eene vergoeding van f 2.50 is men eerste klas passagier, mits men zorge voor eigen kost en drinkwater. Nu zoo’n reisje naar Curaçao is zoo erg niet; ’s nachts om 10 uur weg, ’s morgens vroeg ter bestemming, dat gaat best. Sinds Juli 1905 is door bemiddeling van onzen Landvoogd een stoomverbinding tot stand gebracht. Met de Hamburg-Amerika Lijn is voor f 20.000 een overeenkomst gesloten, zoodat tweemaal in de maand (eens om de 10 en dan om de 20 dagen) het eiland door een stoomertje, de ‘Christiansted’ wordt aangedaan. Kon de boot nu nog om de 14 dagen hier zijn (en deze tusschenruimte is zelfs nog te groot), dan zou de Maatschappij wellicht aan vracht nog eenig voordeel kunnen halen. Nu echter wordt betwijfeld, of zij zelfs hare kosten dekt en hoort men reeds zeggen, dat de overeenkomst zal worden opgezegd. Men koestert echter de hoop, dat de stoombooten der K.W.I.M. bij uit- en thuisreis het eiland zullen aandoen, waarbij door deze Maatschappij al heel weinig zou zijn te verliezen. Integendeel! Zij zou er bij winnen. Hare stoomers toch vervoeren de goederen regelrecht van en naar Europa, van en naar Amerika. Zij ook doen Venezuela’s kustplaatsen aan, ze zijn dus voor Bonaire ‘de’ booten. Tot bereiking van dit doel is dan ook door de meeste kooplui hier aan de Maatschappij der K.W.I.M. een schrijven verzonden. Wij vertrouwen, dat aan hun verlangen door de Nederlandsche Maatschappij zal worden tegemoet gekomen. ’t Ligt voor de hand, dat Curaçao met dit plan volstrekt niet is ingenomen. Voor vele kooplui daar zou dit een aardig duitje aan commissie, enz. minder zijn. Maar mag hiermede rekening worden gehouden, indien zulks ten voordeele komt van eigen land en volk, waar de armoede toch al zoo heerscht?