Rignald (Pòwis – Pauw) Saragoza legt direct bij de kennismaking zijn bijnaam uit. Met een grote grijns spreidt hij zijn twee stokken uit.
‘Kijk’, zegt hij, ‘zoals een pauw zijn veren uitvouwt.’
Als we aan het tafeltje onder de luifel van zijn moeders huis gaan zitten, vertelt de achtenvijftigjarige Saragoza dat hij nooit zo heeft nagedacht over zijn handicap.
‘Ik ben zo geboren. Dat heeft een voordeel. Ik hoefde immers niet te wennen. Het is gewoon zo.’
Saragoza leeft van een onderstanduitkering.
‘Daar kun je niet van leven’, zegt hij, ‘maar met de hulp van mijn moeder, zussen en broers overleef ik. Daar komt een zus te wonen.’
Hij wijst op het huis dat een paar meter verderop wordt gebouwd.
‘En we doen boodschappen bij de Chinees. Die is goedkoop.’
Hij lacht.
‘En ik koop soms een biertje.’
Eén van de stokken valt.
‘God heeft mij zo gemaakt’, zegt hij, ‘dat moet ik accepteren. Ik heb alleen maar medicijnen voor hoge bloeddruk en voor mijn ogen. Soms ben ik bang dat ik daarvoor moet betalen in de toekomst. Daar hebben ze het wel eens over. Maar nu is dat nog niet zo.’
Saragoza woont in een kamertje dat tegen het huisje van zijn moeder is gebouwd.
De ruimte is ongeveer vier bij drie meter. Een bed, een stoel, een kast, een televisie en een muziekinstallatie vullen de ruimte. In een apart hokje is de douche.
‘Gelukkig kan ik zelfstandig wonen’, zegt hij, ‘al ben ik afhankelijk van de overheid. Ik heb jarenlang in een soort sociale werkplaats gewerkt. Die werd in 2011 gesloten. Failliet of wegbezuinigd. Dat vind ik nog steeds jammer. Ik had iedere dag wat te doen, ik werkte en ik was onder de mensen.’
En nu?
‘Nu sta ik op, ik douche en kleed me aan. Daarna ga ik naar de bakker, voor een praatje en een broodje. ‘s Middags ga ik weer even op stap. Drink ik soms een biertje.’
Waar praten jullie over?
‘Over het leven. Over de vreugde. We lachen veel.’
Saragoza kijkt me ineens aan.
‘Hoe is dat in Nederland? Hebben mensen daar respect voor gehandicapten? Bijvoorbeeld voor een parkeerplek waar zo’n bord staat?’
Ik kijk op en vraag waarom hij dat wil weten.
‘Hier is dat niet zo. Als ik naar het ziekenhuis moet, zijn die plekken altijd bezet. Vaak door een politie-auto. En dan moet ik lopen. Soms heel ver.’
Moeder brengt een glas water.
‘Soms heb ik het gevoel dat ik van het kastje naar de muur word gestuurd. Maar ik ben koppig. Ga altijd door.’
We bekijken zijn oude auto die gratis aangepast is aan zijn mogelijkheden door een garagehouder. Saragoza zou graag een betere auto hebben.
‘Dan kan ik wat bijverdienen. Als taxi bijvoorbeeld.’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Dat zal wel nooit gebeuren. Ik krijg natuurlijk nooit een lening omdat ik onderstand krijg.’
Hij kijkt naar een haan die luid tetterend aan komt lopen.
‘Ik hou van vrouwen’, zegt Saragoza. Hij schiet in de lach. ‘Ja, ik hou van vrouwen.’
‘En ook van bier’, voegt hij eraan toe.
Dan kijkt hij serieus.
‘En van muziek. Ik luister veel naar muziek.’
Hij glimlacht wat verlegen.
‘Ik zou wel deejay willen zijn. Net als die ene Nederlander.’
‘Tiësto?’, vraag ik.
‘Ja’, zegt Saragoza, ‘zoals Tiësto. De hele wereld rondreizen en mensen vrolijk maken. Dat zou ik wel willen.’