Het nieuwe jaar is alweer een paar weken oud als we facetimend de wereld traditiegetrouw doornemen.
Uiteraard bespreken we eerst de familieperikelen, daarna komt het nieuws rondom het virus voorbij, waarna we als vanzelf bij de rest van de wereld terechtkomen.
Als we Washington en Den Haag hebben gehad en de eilandelijke politiek nadert, klinkt ineens gezang op de achtergrond. Een vrolijke kinderstem jubelt ‘voor u weer naar Spanje rijdt …’
Ze schiet in de lach.
‘Mijn kleindochter’, legt ze uit, ‘voor haar is Sinterklaas nog niet voorbij.’
Even later klautert de peuter op schoot.
‘Wie is dat?’ vraagt ze. Ze wijst naar mij.
Als ze hoort dat ik in Amsterdam ben, denkt ze diep na.
‘Daar woont tante Winnie!’, roept ze na een paar tellen.
Mijn vraag waar tante woont, wordt weggewimpeld. Amsterdam is Amsterdam.
‘Tante Winnie heeft een baby’, vertelt ze.
‘Hoe heet de baby?’, vraag ik.
‘Baby’, is het antwoord.
Als haar oma iets in haar oor fluistert, kijkt ze verbaasd op.
‘Zo heet ik’, zegt ze.
‘Ja, maar de baby toch ook?’
Dit is te veel voor de krullenbol.
Ze buigt voorover. Ik zie nog net dat ze met haar vingertje naar voren wijst. Dan is het beeld verdwenen.
Als we elkaar na een paar tellen weer kunnen zien, kijkt ze wat sip.
‘Ik was stout’, zegt ze.
‘Dat zei ik niet’, legt haar oma uit, ‘alleen moet je niet aan die knoppen komen. Dan zien we elkaar niet meer.’
De peuter kijkt omhoog.
‘Ik zie je wel, hoor’, zegt ze verbaasd en wijst op haar oma.
Ze laat zich van de schoot glijden.
Ze kijkt nog een keer naar het scherm, zwaait naar me.
Sinterklaas
februari 7, 2021