De directeur van radiostation BON FM, Carmo (Bubui) Cecilia (1950), is een drukbezet man. Al heel lang. Na de Pedagogische Academie werd hij onderwijzer in Kralendijk. Van 1972 tot 1993 onderwees meester Cecilia op Kolegio Reina Beatrix. Met een onderbreking van twee jaar. In die twee jaar, 1987-1989, was Cecilia gedeputeerde namens de Partido Obrero Boneriano (POB). Met onderwijs, volkshuisvesting en gezondheidszorg in het pakket. In diezelfde periode was hij bestuursvoorzitter van Fundashon Cas Bonairiano, de woningstichting op het eiland.
In 1993 begon Cecilia zijn publiciteitsbedrijf C.R. Cecilia & Associates. De eerste stap richting journalistiek. Vanaf 1995 tot vandaag is hij directeur van radiostation BON FM.
Daarnaast bekleedde en bekleedt Bubui Cecilia verschillende politieke en bestuurlijke functies.
Cecilia was voorzitter en politiek leider van de Partido Obrero Boneriano. Een ter ziele gegane partij die in combinatie met resp. de UPB en de PDB ervoor zorgde dat Cecilia als gedeputeerde het eiland meebestuurde.
Jarenlang was Bubui Cecilia voorzitter van voetbalvereniging s.v. Vespo. Het Ajax van Rincon. Van 1984 tot en met 1987 was Cecilia secretaris van de Bonairiaanse Voetbalbond. Om daarna vanaf 1994 tot en met 1997 voorzitter van diezelfde bond te zijn. In diezelfde periode was Cecilia bestuurslid en secretaris-generaal van de Nederlands Antilliaanse Voetbal Unie.
Cecilia was van 1980 tot en met 2003 secretaris van Sociedad San Antonio de Padua, een coöperatieve begrafenisvereniging in Rincon die in 1924 is opgericht en nu meer dan duizend leden telt. Vanaf 2003 tot heden is hij voorzitter van deze coöperatie.
Om te voorkomen dat de verveling toeslaat is Bubui Cecilia van 2007 tot en met 2009 lid van de Raad van Toezicht van Fundashon Mariadal. Daarna was hij tot en met 2011 voorzitter van die raad.
Vanaf 2019 tot vandaag is Cecilia lid van de Raad van Toezicht van Fundashon Cas Bonairiano.
Bubui Cecilia is gehuwd, heeft drie kinderen en twee kleinkinderen,
Dat voetbal zijn leven deels bepaalt, wordt duidelijk als we een afspraak maken voor het Skypegesprek. Eerst wordt gekeken wanneer een voetbalwedstrijd op tv is.
Ja, ik ben in Rincon, Bonaire geboren. Zo staat het geschreven. Dat maakt het duidelijk. Rincon en dan pas Bonaire.
Mijn moeder werkte vroeger, voor ze trouwde, in een winkeltje in Rincon. Mijn vader was al jong weggegaan, hij is gaan varen. Zoals veel Bonairianen indertijd deden. Hij heeft tot ongeveer 1960 gevaren op de schepen van Shell, daarna werd hij matroos op de sleepboten op Curaçao.
Ik had aardige ouders. We waren met zijn drieën. Drie broers. De jongste is in 2011 overleden.
We werden opgevoed door onze moeder, want vader was niet thuis. Niet dat hij bezig was met andere vrouwen en dat soort dingen, hij was gewoon aan het werk zodat wij geld hadden om op te groeien.
In die tijd was er veel armoede in Rincon. Er was geen werk hier. Mensen gingen naar Curaçao om te werken. Soms met het hele gezin. Maar meestal bleven de vrouwen hier. Het eiland heette toen niet voor niets het postwisseleiland.
De mannen zorgden ervoor dat er iedere maand een postwissel naar Bonaire kon komen.
Mijn moeder zorgde ervoor dat het huis gebouwd werd, dat alles goed liep.
Ja, ik had goede ouders. Ik ben ze zeer dankbaar. Ik bewonder ze allebei. Voor de manier waarop zij het allemaal hebben gedaan.
Het ging goed op school. Het onderwijs was in het Nederlands. De eerste jaren kregen we les van de zusters, later van de fraters.
Toen ik tien was, in de vierde klas, besloot ik dat ik onderwijzer wilde worden. Ik had in die klas een meester waarvan ik dacht, zo wil ik ook worden. Zo is het gekomen.
Na de lagere school ging ik naar Aruba. Ik ben daar bij een oom en tante en hun kinderen gaan wonen. In Oranjestad. Ze woonden dichtbij school. Ik heb vijf jaar bij hen gewoond. Daar heb ik de MULO gedaan.
Ik was twaalf toen ik daar naartoe ging. Daar zit je dan in je eentje. In het begin had ik wel heimwee. Maar ik wilde nu eenmaal graag naar Aruba.
Tot op de dag van vandaag kan ik eigenlijk niet begrijpen waarom mijn moeder het toestond. Waarom ze ‘ja’ zei. Al zag ze natuurlijk dat ik het echt wilde. Ik weet nog dat er iemand met haar kwam praten over die stap. Helemaal naar Aruba. Het was natuurlijk wel bij een broer van haar. Die kende zij goed. Ze wist dat ik daar in goede handen was.
Je kon wel naar de MULO op Bonaire. Maar ik had dan de zevende klas op Rincon moeten doen. En daarna nog een keer op Kralendijk. Dus twee keer de zevende.
Natuurlijk hebben mijn moeder en ik het erover gehad. Maar ik wilde gaan. Zo ging het.
Na de MULO heb ik 1 jaar Colegio Arubana gedaan, daarna ben ik naar Curaçao gegaan. Dat kwam omdat ik dichterbij huis wilde zijn. Dus ging ik op mijn zeventiende naar Curaçao. Daar ging ik bij een tante wonen.
Nee, ik heb nooit iets anders gewild dan onderwijzer worden.
Natuurlijk wist ik dat ik terug naar Bonaire wilde. Maar toen ik klaar was met mijn opleiding en contact opnam om te zeggen dat ik wilde komen werken, was er geen werk op Bonaire.
Daarom ging ik op Curaçao solliciteren bij het R.K. Centraal Schoolbestuur en kreeg ik een klas toegewezen.
De avond voor ik het contract zou gaan tekenen, belde mijn vader. Hij vertelde dat Papa Statia net gebeld had. Er was werk voor me.
En dus ging ik de volgende dag naar het kantoor van het R.K. Schoolbestuur en vertelde ik dat ik niet kwam tekenen. Want ik ging naar Bonaire. Zo ging het.
De volgende dag heb ik mijn boeltje ingepakt.
Ik wilde gewoon naar huis.
Ik begon in de eerste klas van de Kolegio Reina Beatrix. De eerste klas, de mooiste leeftijd die bestaat. Ik kreeg meteen een klas met de moeilijkste kinderen. Daardoor leerde ik snel orde houden. Het was onder moeilijke omstandigheden. We zaten in een barak.
Je werkte met een klas vol kinderen, weinig materiaal. Maar het ging ondanks de slechte omstandigheden wel. Gelukkig verhuisden we na een half jaar. Naar de school die er nu nog staat. Een paar jaar heb ik de eerste klas gedaan. Daarna de tweede, de derde. Een jaartje de vijfde en uiteindelijk de zesde. Alleen de vierde heb ik nooit gehad.
Het onderwijs was in het Nederlands. Na 1985 begon men pas met het Papiamentu als vak.
Als je voortdurend wordt geconfronteerd met de gevolgen van de omstandigheden waarin kinderen groot worden, wil je daar iets aan doen. Wil je een bijdrage leveren aan de maatschappij, met het doel iets te veranderen.
Je leert het eiland, de maatschappij beter kennen. Je leert de mensen kennen, de omstandigheden en dan vraag je je af wat je kunt doen.
Je wilt van alles, je weet precies wat er moet gebeuren. Maar je kunt niks doen.
Natuurlijk haal je wel voldoening uit het werk. Omdat je je best doet voor de gemeenschap. Al bereik je niet wat je wilt, je bent bezig.
In je opleiding leer je de maatschappij doorgronden. Mede door de invloed van de mensen die terugkwamen uit Nederland. Die deden MO-A en B Pedagogiek. Die brachten ons bij dat we iets moesten betekenen voor de samenleving. Dat is een extra opvoeding die ik gehad heb. Dat gevoel is gebleven. Ik heb het nog steeds.
En dus word je actief binnen de politiek, bij Fundashon Cas Bonairiano, bij Fundashon Mariadal en binnen het onderwijs. Daarmee krijg je inzicht in drie belangrijke, maatschappelijke onderwerpen: onderwijs, zorg en huisvesting.
Toen Aruba in 1986 de status aparte kreeg, was ik van mening dat Bonaire een rechtstreekse band met Den Haag moest zien te krijgen. Dat was mijn insteek bij de verkiezingen van 1991.
Want er was geld, maar door de constructie binnen de Antillen kregen wij het niet. Curaçao blokkeerde veel bijvoorbeeld.
In de campagne van de Partido Obrero Boneriano zijn we begonnen met die Lasso Directo. Ik zag het toen als een status aparte, net als Aruba. Dat was mijn uitleg. Met onze eigen mensen regeren, met eigen mensen aan de slag.
Ja, ik ben toch tevreden over die poging om met de Partido Obrero Boneriano invloed uit te oefenen. Al moet je als je met de politiek iets wilt bereiken, toch bij een grote partij horen. Anders kom je er niet door. Ondanks al je bedoelingen, al je plannen, je komt niet aan de beurt.
Na de politiek heb ik gekozen voor de meer bestuurlijk kant. Heb ik ervoor gekozen om plaats te nemen in Raden van Toezicht. Ook besloot ik voor mezelf te gaan werken.
Na mijn rol als gedeputeerde in 1989 ging ik gewoon terug naar school.
Maar ondertussen ging ik door met waarmee ik ook bezig was. Om als parttimer mijn plek proberen te vinden in de journalistiek.
Natuurlijk denk je na over mogelijke conflicten als je zowel in een Raad van Toezicht zit en journalist bent. Het zijn toch twee verschillende rollen. Ik probeer die rollen zo veel mogelijk uit elkaar te houden. Volgens mij is dat gelukt. Ik heb nooit gedacht, dat had je eigenlijk anders moeten doen.
Als lid van een Raad van Toezicht volg je wat er gebeurt. Je ziet veel. Natuurlijk weet je daardoor dingen, die je als journalist niet kunt gebruiken. Maar nee, een echt conflict heb ik daardoor nooit met mezelf gehad.
Overigens ben ik pas sinds twee jaar lid van de Raad van Toezicht van FCB. De financiering van de eerste 500 woningen was toen al rond. In de jaren daarvoor heb ik uiteraard Ben Oleana, de directeur van FCB, vaak geïnterviewd. Ik wist daarom wat er speelde.
Het aardige is dat als ik eerder in die Raad had gezeten, ik misschien wel had geadviseerd om met de voorwaarden van Den Haag, die Oleana onacceptabel vond, in te stemmen. Je wilt toch huizen bouwen?
Als buitenstaander weet je minder dan wanneer je erin zit. Als je binnen bent, heb je meer informatie.
Eerder heb ik in de Raad van Toezicht van Fundashon Mariadal gezeten. Toezicht houd je door veel te luisteren. Naar dr. Giovanni Frans bijvoorbeeld. Je moet veel contact hebben, veel vergaderen. Want je moet weten hoe het gaat. Want dr. Frans kan een mooi verhaal vertellen, maar ik wist weinig van zorg. Dus ga je als eerste kijken of het financieel goed gaat. Dat is de basis.
Daarnaast moet je veel luisteren en praten. Hoe gaat het hier? Wat gebeurt daar?
Als je nieuwsgierig bent, kom je veel te weten. Door naar verschillende mensen te luisteren, hoor je of het klopt wat er gebeurt.
Je volgt wat er bijvoorbeeld in Nederland gebeurt. Hoe gaat het daar in ziekenhuizen, verzorgingshuizen?
Je krijgt informatie van de vereniging van toezichthouders in de zorg. Dat vertaal je naar de situatie hier.
Ja, ik ken de manier van denken van bijvoorbeeld het ministerie van VWS. Dan zie ik dat dr. Frans daar heel goed mee omgaat. Hij heeft de transformatie van FM goed kunnen leiden.
Als ik kijk naar Mariadal en FCB stel ik vast dat het dus wel kan op het eiland. Dat onze eigen mensen goed voor het eiland kunnen zorgen. Met de juiste mensen op de juiste plek.
Daarom begrijp ik niet waarom de lokale politiek iedere keer struikelt over wat we maar de oude politiek zullen noemen.
Je hoort het de staatssecretaris al zeggen, er is geld, we hebben voor mensen gezorgd, maar het loopt niet.
Ik weet het ook niet. Er moeten dingen gebeuren.
Maar het gebeurt niet. En dan roept iemand, die ambtenaren werken niet mee. Weer anderen zeggen, we gaan het doen, het gaat gebeuren.
Maar het gaat niet, er gebeurt niks. Nou ja, niks.
Natuurlijk kun je allemaal redenen bedenken waarom het zo gaat. Het verstikkende van een kleine gemeenschap, de ons-kent-ons mentaliteit.
Ik weet niet wat er moet gebeuren. De mensen op straat vragen zich af waarom er niets gebeurt. Zij verwachten veel van de politiek. Ze zeggen, ik hoor niks, ik zie niets. Dat is frustrerend, hoor.
Al die veranderingen na 10.10.10.
Er moeten nu keuzes worden gemaakt. Uitstellen kan niet langer.
Als eerste moeten we zorgen dat we alles op orde hebben. Zorgen dat Bonaire een eiland wordt waar alles ordelijk verloopt. Niet langer opzij kijken en zeggen ‘het is een vriend van me’ of ‘dat is een grote sponsor van de partij’. Met dat soort dingen zitten we hier.
Als speerpunten noem ik het wegennet. We moeten niet alleen gaten vullen, maar zorgen dat we een goed wegennet krijgen. We moeten zorgen dat de economie gaat draaien. Zorgen voor banen. Op verschillende manieren. Toerisme, schone industrie, meer investeren in land- en tuinbouw. Dat laatste komt aarzelend op gang, maar er moet meer gebeuren.
En kijk eens naar de bevolking. Bedenk dat 40.000 inwoners misschien wat veel is. Ik denk dat 25.000 goed is.
Zorg voor goede scholen. Zorg voor huizen. Er komen allemaal jonge gezinnen op het eiland wonen. Vaak met jonge kinderen. Dus moeten we scholen hebben. Woningen.
En we moeten ervoor zorgen dat we goede service verlenen. Want dat is een probleem op Bonaire, de slechte dienstverlening. Je moet een ambtelijk apparaat hebben dat dienstverlening hoog in het vaandel heeft.
Als je twintig jaar op dezelfde plek zit, moet je je misschien eens afvragen wat je anders zou willen doen, wat kan ik misschien ook aanpakken?
Te veel mensen zitten vastgeroest. Die zitten ergens voor hun salaris, meer niet.
Zo kun je een samenleving niet opbouwen.
De groep die tussen wal en schip valt, moeten we met scholing vooruithelpen. Daarom is Forma zo belangrijk. Dat opleidingscentrum voor beroepsopleiding en volwasseneducatie biedt mensen een tweede kans. Mensen moeten werk hebben. Dan zijn ze niet afhankelijk. Dan zijn ze minder afhankelijk van de politiek.
Natuurlijk speelt ook de houding van Den Haag een rol. Een deel van de politici daar heeft het hart op de goede plek. Dat geldt natuurlijk ook voor een deel van de ambtenaren.
En laten we eerlijk zijn, je begrijpt ook de Haagse ergernis wel als ze zien wat hier gebeurt. Dat wij hier zomaar zitten en de hand ophouden.
Maar ook voel je dat vooroordelen een rol spelen bij sommigen in Den Haag. Ook daar moet iets aan de opvoeding worden gedaan. Ook daar moeten mensen die niet op de goede plek zitten, worden vervangen.
Maar dat gebeurt niet.
Wij moeten zorgen dat Den Haag beter komt te weten hoe het hier is. We moeten meer informatie geven. Het woord is aan ons.
Wij moeten het zelf gaan doen. Daar hebben we vast hulp bij nodig. Dat is geen probleem. Maar wij bepalen hoe het gaat. En natuurlijk mag Den Haag alles controleren.
Wij moeten gewoon ons huiswerk maken. Dat kun je gewoon thuis doen.
Ja, uiteindelijk blijf ik gewoon een onderwijzer.