Buurvrouw meldt opgeruimd dat het nu toch wel een mooie zomer is geworden.
‘We hebben nu al anderhalve dag zon!’, zegt ze enthousiast.
‘Gelukkig heeft het vannacht nog wel geregend’, tempert buurman haar humeur.
Ze zucht.
‘En dan hebben ze het altijd over die opwarming van de aarde’, gaat buurvrouw verder, ‘terwijl ik het ‘s nachts echt koud heb de laatste weken.’
Buurman schudt zijn hoofd.
‘Begin je weer?’
Hij kijkt me aan.
‘Pas maar op’, zegt hij tegen mij, ‘voor je het weet krijg je een hele toespraak. Want er deugt eigenlijk helemaal niks.’
‘Hij gelooft alles wat ze op het journaal vertellen’, legt buurvrouw uit.
‘Hij denkt ook dat die maanlanding plaats heeft gevonden’, voegt ze er toch wat onverwacht aan toe.
Buurman schudt nog es zijn hoofd.
‘Begin nu maar niet over dat coronagedoe’, stelt hij voor.
‘Ik hou mijn mond wel’, bitst buurvrouw, ‘maar van dat klimaatgedoe klopt niks.’
Buurman kiest voor een ander onderwerp.
‘Je was net weer naar Curaçao, hoorde ik.’
‘Nou, ik was een week naar Bonaire’, zeg ik.
‘Daar was het wel lekker weer, neem ik aan.’
‘Daar zeuren ze vast niet over opwarming’, weet buurvrouw, ‘daar hebben ze altijd mooi weer.’
‘Maar ik las dat ze in dat gebied wel problemen krijgen met de stijging van het zeewater’, graaft buurman zijn eigen graf.
‘Kijk’, zegt buurvrouw, ‘dat gelooft hij ook allemaal. Alsof eb en vloed niet altijd hebben bestaan. Dat heeft met de maan te maken.’
Ze pakt buurman bij de arm.
’Kom, we gaan naar de bakker’, stelt ze kordaat voor.
Als ze langzaam de zijstraat in lopen, komt de puber uit het huis verderop naar buiten. Zij heeft een map in haar handen.
‘Mag ik u iets vragen?’
‘Natuurlijk’, zeg ik.
‘Ik heb een petitie over de natuurinclusieve stad’, zegt ze, ‘die hebben we op school gemaakt. Het hoort bij een opdracht over de gevolgen van klimaatverandering. Wilt u die tekenen? Ik heb nl. nog maar een paar handtekeningen.’
‘Willen mensen niet tekenen?’, vraag ik.
Ze aarzelt even.
‘Nou, ik heb nog niet zo veel mensen gevraagd. Vind het een beetje stom om mensen lastig te vallen.’
‘Dat kan ik me voorstellen. En je moet vast ook nog uitleggen wat een natuurinclusieve stad is.’
Ze kijkt me aan.
‘Weet u dat dan niet?’, vraagt ze.
Van schrik zet ik mijn handtekening maar zonder verdere vragen. Ik ben de tweede op de lange, lege lijst.